Ave Maria I
Uit: Himmelsgaben, deel I, Jakob Lorber
Zondag, 26 april 1840, ’s ochtends.
(Antwoord) op een vraag:
[1] Ziet, jullie hele opgave is, was en zal eeuwig zijn de l i e f d e, d.w.z. de zuivere, goddelijke liefde in jullie voor Mij en tegelijkertijd ook voor al jullie broeders en zusters.
[2] Naar de mate van deze liefde in jullie voor Mij zal jullie door Mij gegeven worden, omdat Ik in Mijn gehele wezen de liefde zelf ben. Jullie zijn, als jullie Mij uit alle macht liefhebben, allemaal lieve kinderen van Mijn liefde – die ook Maria, de moeder van Mijn aards, lichamelijk bestaan, heeft bevrucht. Deze aardse, fysieke persoon *1) is echter een ware broeder voor jullie en is sterk genoeg om jullie allemaal met alle geduld en zachtmoedigheid als kleine broeders en zusters te dragen en jullie te leiden als volwassen broeders en zusters. En wie tot de Vader wil (komen), laat die zich slechts tot Mij richten als de grote lieveling van de Vader, die de enige ware broeder voor jullie is, vol van de hoogste liefde en wijsheid. En derhalve hebben jullie het niet nodig om je met al jullie verlangens en noden tot iemand anders dan alleen tot Mij te wenden!
[3] Ziet, de groet aan Maria kwam (eens bij de aankondiging *2) uit de allerhoogste hoogte van de heiligheid Gods in alle volheid van de macht en kracht van Zijn Geest, opdat de liefde in de Vader voor jullie allen een ware broeder zal worden. – Wel, vraag je daarom af wat jullie nu nog met deze groet willen doen? – Maria heeft deze niet nodig en verlangt er ook niet naar. En zij weet ook het beste van jullie allemaal, dat Mijn oor scherper is dan dat van haar en dat Mijn oog scherper ziet dan het hare; ook weet zij dat Mijn liefde, Mijn deemoed en Mijn zachtmoedigheid de liefde, deemoed en zachtmoedigheid van allen verre overtreft, ook die van de allerzaligste geesten van de hemel.
[4] Werkelijk, jullie onwetendheid en jullie ernstige dwaling zou jullie alleen maar verdriet doen, als Ik niet uit Mijn overgrote liefde voor jullie altijd uit behulpzaamheid op Mij nam wat door jullie tot haar of tot een andere zalige broeder werd gericht. Zie, daarom maak Ik de oren van de zaligen (tegen zulke ongepaste blijken van verering) doof en hun ogen blind, opdat hun zaligheid niet wordt verstoord door jullie grote dwaasheid.
[5] Als iemand Mij zoekt, zullen Maria en alle zaligen vreugde aan hem beleven. En zij zullen altijd heel bereidwillig zijn om hem te dienen volgens Mijn liefde in hen, waardoor het jullie duidelijk wordt waar en waaraan het jullie ontbreekt. Daarom is het ook nutteloos om op een andere manier dan alleen door Mij de genade te willen nastreven. Want slechts Ik alleen ben de deur tot de Vader, waar alle genade voorhanden is. Wie niet door Mij gaat, komt niet binnen.
[6] Jullie kunnen je al datgene, wat op Mijn menswording betrekking heeft, heel liefdevol en eerbiedig herinneren en je daardoor alle beschikkingen van Mijn grote erbarmende liefde voor jullie voor de geest halen. Zoiets zal voor Mij aangenaam zijn. – Als jullie daaruit echter kletsgebeden willen vormen, zijn jullie narren geworden of door de grote blindheid van de blindengeleiders zo gemaakt en zijn jullie bedrogen door de bedrogen bedriegers.
[7] Ik heb jullie nu echter uit Mijzelf in de allerhoogste waarheid laten zien hoe het met deze zaak gesteld is. En zo moeten jullie ook daarnaar handelen, als jullie ware kinderen van één en dezelfde goede Vader willen zijn en ware broeders van de Zoon van Maria, die van jullie houdt, zoals jullie van Mij houden. – Amen.
*1) dat wil zeggen de Mensenzoon Jezus.
Uit: Himmelsgaben, deel I, blz. 14-15, van Jakob Lorber.
_________________________________________________________________
*2) Noot bij de vertaling : bedoeld wordt de aankondiging van de geboorte van Jezus, de zgn. annunciatie of Maria-boodschap
Uit: Himmelsgaben, deel I, blz. 14-15, van Jakob Lorber.
Vertaling: Hendrik Klaassens.