Voor het eerste materie gewonnen uit licht!
Een persbericht in de ‘Physical Review Letters’ van 27-9-1997 meldt dat een team van 20 Amerikaanse fysici van de universiteiten van Rochester (New York), Princeton, Stanford en Tenessee er voor het eerst in geslaagd is lichtstralen om te zetten in materiedeeltjes: in elektronen en positronen.
De proef vond in Stanford plaats, in de drie kilometer lange deeltjesversneller, de S.L.A.C. (Stanford Linear Accelerator Center), onder leiding van Adrian Melissinos.
Om lichtstralen om te zetten in materiedeeltjes zijn dusdanig grote hoeveelheden energie nodig, dat men tot nu toe niet in staat was deze in het laboratorium beschikbaar te stellen. Voor het eerst is het nu gelukt door sterke bundeling van extreem energierijke kortegolf gammastralen, door het groene licht van een laser te benutten die het onvoorstelbare vermogen van 1000 miljard Watt heeft.
Dit licht lieten de onderzoekers botsen met elektronen die in de SLAC-versneller bijna de snelheid van het licht bereikt hadden. De geleerden vergeleken de frontale botsing tussen een lichtdeeltje (= foton) en een elektron met een pingpong-balletje dat tegen een snel rijdende vrachtwagen botst. Door de botsing wordt het foton met onvoorstelbare kracht teruggekaatst, waardoor het tegen de hem volgende foton botst en zich daarmee verbindt tot een elektron en een positron.
In de afgelopen maanden veroorzaakten Melissinos en zijn collega’s duizenden van zulke botsingen, maar het lukte hen slechts niet veel meer dan honderd nieuw ontstane positronen aan te tonen.
Volgens het persbericht zijn de natuurkundigen van mening dat zij met deze proeven materie hebben gewonnen “letterlijk uit het niets”. Deze bewering steunt op de hedendaagse hypothese dat lichtdeeltjes (fotonen) geen materiële massa en daarom ook geen materiële structuur bezitten, maar slechts een zuiver energetisch iets zouden zijn. (Vanuit dat standpunt gaat de vergelijking van een foton met een pingpong-balletje niet op.)
Door Jakob Lorber wordt evenwel geopenbaard dat ook de lichtdeeltjes iets (fijn)stoffelijks zijn, dat wil zeggen dat zij materiële massa en materiële structuur bezitten: “De (van een zon) uitgaande (licht)straal is, omdat hij in tijd en ruimte bestaat, toch iets materieels, al is hij ook nog zo subtiel.”
De bewering van de fysici dat zij materie uit het ‘niets’ zouden hebben gewonnen is dan ook niet houdbaar, want in werkelijkheid hebben zij onvoorstelbaar kleine materiële lichtdeeltjes tot een groter elektron ofwel positron laten versmelten, waarvoor een kolossale energie moest worden aangewend.
De Heer openbaarde in 1842 door Jakob Lorber in “die Fliege” dat uit het ineenvloeien (interferentie) van de lichtstralen van vele zonnen, waarvan het licht zich in één punt raakt en kruist, nieuwe materie ontstaat, en hoe op die wijze nieuwe kometen ontstaan. Tegelijkertijd is het een verklaring voor het ontstaan van nieuwe materiewolken in de schijnbaar lege ruimte tussen de zonnen, waarbij voortdurend uit het samenvloeien van de lichtstralen nieuwe, steeds dichtere materie ontstaat, die dan later als komeet door die zon wordt aangetrokken die het dichtst in de nabijheid van deze materiewolk komt. Wat men in het laboratorium met veel moeite kunstmatig tot stand tracht te brengen, vindt in de kosmos op natuurlijke wijze op grote schaal plaats.
(Uit: “Das WORT”, sept/okt. 1997)
Letterlijke citaten staan in “geheimen der Natuur”(hfdst.8, blz 73/74).
In dit boek is ook in samenvatting “Die Fliege” opgenomen.