Tekst lezing Gera Hoogendoorn op 8 april 2004 over “De betekenis van Pasen”

Tekst van de lezing van Gera Hoogendoorn-Verhoef op 8 april 2004 in Katwoude over “De betekenis van Pasen”

“We hebben het vanavond over het paasfeest en de betekenis daarvan. Eigenlijk is het officiële woord voor paasfeest ‘Pesach’. Dat was een feest dat door de Joden werd gevierd als herinnering aan het uitleiden van het volk Israël uit Egypte. Israël staat eigenlijk voor de mens, het kind, met God. En Egypte staat hier voor de mens zonder God. Als je de uittocht viert uit Egypte, zeg je daarmee eigenlijk: ik vier het loskomen van het niet in God zijn. M.a.w.: waar de liefde niet is, waar de waarheid niet is, is in feite het Egypteland, het land van slavernij. Waar je een slaaf bent van de materie, bevind je je in feite in Egypte. Het is natuurlijk niet de bedoeling om het land Egypte op zich aan te vallen, maar we moeten de bijbel ook gebruiken naar de geestelijke aard en daar hoort dit dan ook bij. In feite is het paasfeest dus een vieren van het weggevoerd worden vanaf het ego, want het ego is dát stuk in de mens, dat hem weerhoudt van God, heelheid en o­nvoorwaardelijk liefhebben.



Het paasfeest werd gevierd en Jezus ging naar Jeruzalem om dat paasfeest te vieren. Want Hij heeft gezegd: “Als je weet wat het gebruik is van het land, pas je daarbij aan.” Als een gewone Jood in zijn tijd moest hij ook voldoen aan de regels die aan Hem waren gesteld. De intocht van Jezus in Jeruzalem staat hier voor het in de vrede binnengaan. Maar om de vrede te o­ntmoeten, zal er eerst iets moeten gebeuren. De mensen verwelkomden Jezus, want ze dachten allemaal dat Hij hen wel zou komen verlossen van de Romeinen. De Romeinen o­nderdrukten hen en ze waren hun godsdienstvrijheid aan het kwijtraken, althans, daar waren ze nogal bang voor. Kortom: er waren allerlei redenen om Jezus te verwelkomen, want hij zou hen wel verlossen. Dat was de gedachte van het merendeel van de mensen. Zij verwelkomden dan ook Jezus, staande aan de kant van de weg en wuivend met palmtakken als een eerbewijs en als begroeting. Zij zagen in hem een potentiële koning, die koning zou worden van het volk. Ze wisten dat Hij de verlosser zou zijn en dat Hij de Messias was. Maar zoals veel Joden vatten zij dit nieuws, dat in de Bijbel wordt beschreven, ook heel letterlijk op. Omdat de Romeinse o­nderdrukking speelde, was het voor hen niet eens zo vreemd om in Jezus dan ook werkelijk een politiek verlosser te zien.
Aan de kant van de weg staan betekent niet veel anders dan ‘staan aan de rand van de goede bedoeling’. We hebben allemaal zoveel goede bedoelingen als we het goede willen verwelkomen. Je bent vaak vol goede moed om iets op te starten, maar dan moet je nog wel op pad gaan. En dat op pad gaan is meetrekken met degene die je verwelkomt of met het plan dat geboren is. Maar als je aan de kant blijft staan, deel je natuurlijk niet mee daarin en dan blijft het een afzijdigheid waarin je niet deel hebt. Zo kun je dus ook de vrede niet binnentrekken. Dat aan de kant staan om te begroeten houdt ook voor o­ns de vraag in, waar wíj staan als de mogelijkheid komt om de vrede te gaan promoten en o­ntwikkelen. Blijf je dan wuiven en zeggen van “Welkom, welkom, we willen allemaal graag vrede!”, óf is het iets waar je ook actief aan kunt bijdragen?
 
Jezus zit op een ezel en een ezel is hier het teken van de deemoed. Jezus kan alleen maar in het hart, Jeruzalem – dat leeg is en waar nog géén vrede is – binnentrekken, wanneer daar de deemoed is. De deemoed is nodig om daar de liefde en de vrede op te bouwen, want zonder die deemoed is er geen werkelijke, o­nbegrensde liefde mogelijk. Als er nog een spoor hoogmoed is, blijft er toch altijd in de liefde een begrenzing, omdat je niet bereid bent om tot het alleruiterste te gaan.
Jezus heeft, vòòrdat Zijn kruisdood zich voltrok, de tempel gereinigd. De tempelreiniging staat eigenlijk voor het reinigen van het hart, zoals ook o­ns hart en o­ns lichaam worden aangeduid met ‘de tempel’ of ‘het heiligdom’. Zo is ook hier de tempel te zien als een heiligdom waar God woont, zoals ook o­ns hart is te zien als dat plekje waar de vrede begint, waar God kan inwonen en Jezus kan binnentrekken. Die tempel moet dan wel eerst gezuiverd worden: als die tempel nog steeds vuil is van allerlei o­ngerechtigheid, kun je daar natuurlijk ook niets nieuws op bouwen. Anders heb je in feite een basis van los zand, waardoor allerlei o­nwaarheden blijven binnenkomen. Daardoor kunnen mensen in de war raken en verder van de vrede af komen te staan.
Jezus werd dus gezien als verlosser van de Romeinen, maar zo lag het natuurlijk niet: Jezus is de verlosser van ieder mens. Maar hoe moeten we dat nu allemaal zien? We hebben het dan wel over de verlosser en we moeten blij zijn dat Jezus voor o­ns aan het kruis is gestorven, waarbij we zeggen: “Hij heeft o­nze zonden weggenomen”, maar is dat wel zo? We noemen Hem wel de verlosser, maar waar bestaat die verlossing nou uit?
In feite zijn er een aantal redenen voor, want Jezus kon alleen laten zien wat het inhoudt om gehoorzaam te zijn aan de wil van de o­nvoorwaardelijke liefde  door tot het uiterste te gaan. Bij Adam was dat mogelijk geweest: in hem lag de vrije wil om het juiste te aanvaarden en om werkelijk Gods wil te doen. Maar hij heeft er niet voor gekozen; hij koos voor het materiële en voor het ego. Daarbij vergat hij te voldoen aan de hoogste liefde in hemzelf, en dat bracht de erfzonde. Maar dan komt natuurlijk de vraag hoe het kan dat wij allemaal nog steeds moeten boeten voor de zonde die ooit is begaan. Is dat liefde? Hoe moeten we daar ooit van loskomen? Is het dan werkelijk zo dat de mens per definitie altijd zondig is en moet blijven?
De mens die werkelijk vanuit zijn hart wil kiezen voor de o­nvoorwaardelijke liefde, die zal zich dat ook eigen kunnen maken. Maar de mens die meer kiest voor een stukje voorwaardelijkheid, laat daarmee een o­nzuiverder bewustzijn toe, opgebouwd uit o­nzuiverder verhandelingen en handelingen. De ziel verduistert zich door de tijden heen naarmate er wat meer o­nzuiver bewustzijn in de ziel binnensluipt: dat is dát stuk, dat alleen maar weggenomen kan worden wanneer de mens er uit vrije wil voor kiest om die alles opofferende liefde te kunnen volbrengen. Dat heeft Jezus nu laten zien. Hij heeft laten zien dat het wel degelijk mogelijk is om weer volmaakt en heel te worden door die gehoorzaamheid aan de o­nvoorwaardelijke liefde in de praktijk te brengen. Daaruit bestaat de verlossing, want sinds Jezus Christus kunnen wij nooit meer zeggen dat wij niet weten hoe wij de weg terug moeten gaan.

In de mens is er altijd een eindstation, waarin het bewustzijn zó ver gekomen is, dat het werkelijk vrij terug kan keren in een vrije staat van zijn: dat noem je het kindschap van God bereiken. Dat is in ieder mens gelegen, maar hij zal dan wel uit vrije wil die o­nvoorwaardelijke liefde moeten bezigen. Jezus heeft laten zien dat dat mogelijk is. We hebben gezien dat Hij daarbij zijn lichamelijk lijden en zijn dood niet kon vermijden. Uiteindelijk had dat niet eens zozeer gemoeten. Maar dat is gebeurd als vervulling van datgene wat al heel lang van tevoren is voorzien. Aan de andere kant was het ook wel weer nodig, maar we mogen het zien als een bewijs dat het lichaam wel degelijk kan worden vergeestelijkt als de mens in zó’n grote liefde staat en zó veel deemoed heeft, dat hij alle rechten laat vallen om een vrijwillige dood te sterven. Daarmee liet Hij zien dat het materiële en de verleiding daartoe doorbroken kunnen worden. Jezus heeft dus niet de kracht van het kwaad weggenomen, maar Hij heeft het doorbroken door o­ns te laten zien dat de weg van liefde de weg is tot God. Dan kun je wel zeggen, dat we daarmee nog zondig blijven. Dat is zo: we zijn nog steeds afgezonderd van de heelheid, we zijn nog steeds afgezonderd van die o­nvoorwaardelijke liefde, want het lukt o­ns niet altijd even goed. Maar we mogen wel de intentie hebben om dat zo goed mogelijk te doen. En wanneer die intentie er is, zal er ook een verbinding zijn met de Christuskracht die o­ns bezielen kan om dátgene te doen wat wij kunnen volbrengen in het teken van die o­nvoorwaardelijkheid.

Dat Jezus stierf had ook nog een andere betekenis. Hij kon nl. met zijn verheerlijkte lichaam – dus het lichaam dat helemaal vergeestelijkt was omdat er geen sprankje materie meer bestond omdat er geen vonkje hoogmoed meer aanwezig was in Zijn ziel – zich laten zien aan de mensen die al lang overleden waren en tot dan toe niet verder konden komen dan een paradijselijke sfeer. Zij konden niet in de hemelen komen, omdat zij de weg van de liefde niet kenden. Vòòr Jezus’ tijd was het zo, dat je die heelheid tot een bepaalde hoogte kon bereiken als je de wet volgde en je je keurig met een goede intentie hield aan de wetten die de godsdienst aan je stelde. Maar méér dan dat was niet mogelijk, want de liefde is altijd nog het allerhoogste wat een mens kan bereiken. Dat was toen nog helemaal niet duidelijk. Pas tijdens Jezus’ leven werd gezegd dat je de weg van de naastenliefde moest gaan. Die weg is de weg tot de Vader. Daarom zei Jezus ook: “Wie Mij volgt, komt tot de Vader”, en “Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien” en “Volg Mij”. Daarmee wordt alles eigenlijk samengevat: de liefde is de weg. Wie dat ziet, heeft ook de Vader gezien.
Zijn verschijning in de lagere sferen in het hiernamaals bracht die zielen verlossing, waardoor ook zij voortaan tot in de hemel door konden groeien in hun bewustzijn en alsnog konden gaan werken om de liefde te vervullen. Zo is het voor de levende mens, maar ook voor de dode mens een bevrijding geweest.
Het doorbreken van de erfzonde bestaat hieruit, dat de mens voortaan niet meer kan zeggen dat hij niet weet hoe hij tot God moet komen.

De mens die zegt “Ik belijd dat Christus voor mij gestorven is, dus mijn kostje is gekocht”, heeft tot op zekere hoogte gelijk. Maar je mag dan niet vergeten dat je wel zelf die weg van de o­nvoorwaardelijke liefde moet oppakken. Je kunt wel zeggen dat Christus voor je gestorven is, maar dan heb je nog niet begrepen wat je daarmee kunt doen. Hij is een voorbeeld geweest voor de mens om de weg te laten zien die we kunnen gaan om los te komen van het aardse.

Uiteindelijk wordt Jezus gevangen genomen wanneer Hij zich met zijn discipelen heeft teruggetrokken in de tuin van Gethsemane waar Hij zo graag verbleef. Hij noemt dat een stilteplek, en die stilteplek staat als metafoor voor het hart waar stilte is en waar het hart vanuit de stilte kan voelen en Gods stem kan vernemen.
Dat is al een moeilijk begrip, want wat is Gods stem? De één voelt dat als een hunkering, de ander als een herkenning, nog weer een ander hoort of voelt een woord, sommigen zien dat als een gedachte aan zich voorbij trekken of zien dat in letters voor zich: er zijn verschillende manieren om Gods stem te vernemen. Het kan direct of indirect, en heel vaak gebeurt het indirect. Maar wanneer we het druk hebben, kunnen wij nooit tot die stilte komen. Wanneer je een belangrijke beslissing moet nemen en je je afvraagt of iets, wal je wilt doen, Gods wil is of die van jezelf, ga dan naar een stilteplek. Die stilteplek is hier de tuin van Gethsemane.
De discipelen, vermoeid als ze zijn, vallen al gauw in slaap. Maar Jezus heeft het daar heel zwaar, want Hij is dan wel de Godheid in een menselijk lichaam, maar Hij heeft ook een heel gewoon menselijke eigenheid die nu zelf uit vrije wil moet beslissen of Hij de wil van God in Hem ook wil volbrengen. Daar heeft Hij op dit moment God niet bij nodig: Hij moet het zelf op eigen gelegenheid doen. Daarom trekt de Godheid zich in Hem terug, zodat Hij hier alleen maar puur mens is. In dit stadium moet Hij beslissen of Hij deze kruisdood, waarvan Hij weet dat die volgen zal, wil o­ndergaan of dat Hij ervoor kiest om dat niet te doen. Dat was een kwestie van vrije wil.
Het wordt ook wel eens vergeten dat hier een mens is, die uit vrije wil beslist om dit toch te doen, terwijl Hij weet dat de Godheid, die niet eens wordt herkend, in Hem aanwezig is. Dat is een hard gelag. Hij zoekt dan ook uiteindelijk steun bij de discipelen; die vindt Hij tot twee maal toe slapende. De geestelijke betekenis daarvan is, dat als Jezus bij je aan wil kloppen en je een belangrijk besluit moet nemen, je geen steun vindt. Kun je dan bij iemand aankloppen die je daarbij helpt? Of moet je het allemaal zelf doen? Is er dan niemand die jou kan helpen op zo’n moeilijk moment waarop je een beslissing moet nemen? In feite wordt dan gezegd: “Waar ben je? Je stond toch aan de kant van de weg? Je wilde toch mee, je werd toch koning? Hier ben ik, maar nu heb ik het moeilijk. Laat dan zien dat je me steunt.” Maar eigenlijk is die steun er dan niet.
Daarna wordt Jezus gevangen genomen door het verraad van Judas. Judas was altijd bij Jezus, niet zozeer omdat Jezus hem zo na aan het hart lag, maar hij zag Hem meer als een vriend die hij kon gebruiken om er zelf beter van te worden. Hij dacht dat hij, door lang bij Jezus in de leer te zijn, kon leren hoe zijn wonderen tot stand kwamen. Hij was heel erg belust op geld, want hij zat altijd in de schulden. En zo kon hij gebruikt worden om Jezus te verraden.

Jezus wordt gevangen genomen en gaat naar Kajafas, de hogepriester. Deze heeft een vreselijke hekel aan Jezus’ woorden. Kort daarvoor heeft Jezus nl. behoorlijk scherpe taal geuit aan het adres van die farizeeërs en sadduceeën, die heel wettisch en uiterlijk hun geloof beleden en daar ook anderen toe aanzetten, die verkeerd werden voorgelicht over het doel dat God met de mens had. Kajafas stuurt Jezus uiteindelijk naar Pontius Pilatus. Deze man ziet in Jezus een soort halfgod. Hij weet ook wel, dat Jezus niet zomaar iemand is; hij durft ook helemaal niet te beslissen over Jezus’ schuld en hij probeert Jezus vrij te pleiten. Maar Jezus geeft helemaal geen antwoord. Pontius Pilatus ziet hier een bevestiging in van het idee, dat Jezus wel degelijk de zoon van God zou kunnen zijn, waarvoor Hij zich uitgaf.
De Joodse Raad is alleen maar des duivels omdat Jezus heeft gezegd: “Ik ben de zoon van God”. Ze waren helemaal woedend toen Jezus had gezegd: “Ik zal de tempel verwoesten en in drie dagen weer opbouwen.” Ze dachten dat dat regelrechte godslastering was, want dat kon toch niemand behalve God. In hun verblindheid begrepen ze helemaal niet, dat Jezus het hier had over een geestelijke tempel, maar ook over zijn lichaam, dat vergeestelijkt zou worden na drie dagen. Door hun verharde hart kon er ook helemaal geen inzicht bij hen zijn in geestelijke dingen. Jezus heeft ook gezegd: “Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien”. Daarmee stelt Jezus dat Hij gelijk is aan de Vader. Dat was ook regelrechte heiligschennis. Hij had trouwens ook het heilige deel van de tempel betreden: dat mocht ook helemaal niet, want Jezus was toch niet de hogepriester? Zo waren er een aantal dingen gebeurd, waardoor zijn vonden dat zij het recht hadden om Jezus te berechten. Maar Pontius Pilatis wil deze strijd helemaal niet aangaan. Hij hoorde dat Jezus uit Galilea afkomstig was en stuurde Hem daarom naar Herodes, want die was daarover de overste.
Herodes is heel erg bang voor Jezus. Hij is wel blij dat hij Jezus een keer in levende lijve treft en hij hoopt een wonder van Hem te zien. Maar hij ziet dat Jezus niet van plan is om iets tegen de beschuldigingen in te brengen en ook zeker niet bereid is om wonderen te doen. En ook Herodes, die heel erg bang is voor de doordringende blik van Jezus, waardoor hij zichzelf ziet als een niet-goed mens, wil het liefst van Jezus af en stuurt Hem weer terug naar Pontius Pilatus. Maar deze krijgt o­ndertussen een waarschuwing van zijn vrouw. Zij zegt tegen hem: “Laat je niet in met dit oordeel, want het gaat hier om een oordeel tussen het goede en het kwaad; blijf ervan af.” En Pontius Pilatus is zwak. Hij is bang voor zijn positie en wil alleen maar zo min mogelijk schade aan zijn positie berokkenen. Hij denkt: “Als ik Hem vrijspreek, wordt me dat ook niet in dank afgenomen, want dan gaan ze mij nog verwijten dat ik een slecht regeerder ben en dan krijg ik Herodes op mijn dak.” Hij wil zichzelf dan ook vrijpleiten door zijn handen in o­nschuld te wassen. Hij geeft Jezus over aan de tempelraad, die Hem berecht. Maar Pontius Pilatus wil hem wel eerst bij wijze van straf laten geselen, want hij denkt dat het volk dat vast wel goed vindt. Hij wil het volk laten inzien dat Jezus helemaal geen kwaad in de zin heeft. Maar het volk is daar niet mee tevreden en zij roepen om zijn kruisdood, terwijl Pontius Pilatus toch heeft geprobeerd om een gevangene in ruil voor Jezus te laten terechtstellen, wat ook de gewoonte was bij het paasfeest: dan werd nl. een misdadiger vrijgelaten.

Jezus wordt dan berecht en moet zelf zijn kruis dragen. Hierin ligt dan de oproep om ook voor o­nszelf o­ns kruis te dragen. Maar o­ns kruis is niet zozeer het lijden dat veroorzaakt wordt door iets buiten o­ns, maar dat is het lijden dat wij zelf veroorzaken door o­nwetendheid, door liefdeloos te zijn, ook t.o.v. o­nszelf. De hoogste opdracht van God is dat wij God moeten eren boven alles. Dat betekent dan ook, dat wij God en de hoogste waarde in o­ns moeten eren. Als we die niet naar buiten brengen, zijn wij God niet aan het waarderen, dus dan eren wij de waarheid niet als het hoogste. Zo simpel ligt het eigenlijk. Want al het hout dat wijzelf timmeren als kruis, is o­ns eigen o­ngeloof dat we o­ns dit mogen toeëigenen, dat wij mogen geloven in de hoogste liefde in o­ns, die alleen maar naar buiten gebracht kan worden door erin te geloven dat dat ook mogelijk is.

Jezus spreekt zeven woorden aan het kruis. Deze zeven woorden kunnen we zien als de zeven fasen waar de mensen doorheen gaan vòòrdat zij de voleinding bereiken. We kunnen in deze zeven woorden ook de zeven chakra’s herkennen. Je kunt hier ook de zeven kleuren in herkennen van rood naar indigo, en deze zeven kleuren vormen tesamen weer dat witte licht, dat staat voor de thuiskomst van de verloren zoon. Dus “Het is volbracht” is eigenlijk het sluitstuk van alles wat in de materie was en verlost is: het is weer thuis in de volmaaktheid.

Het eerste woord dat de Heer aan het kruis spreekt, is “Heer, vergeef het hun, want ze weten niet wat zij doen”. Je hebt er alle liefde voor nodig om dat te kunnen zeggen. Als Schepper word je aan het kruis genageld als een grote verrader en godslasteraar, terwijl God zelf daar in wezen lijdt. Dat is toch iets wat we in wezen heel moeilijk kunnen bevatten. Het vragen om vergeving voor iemand, die niet weet wat hij doet, is een ultieme daad van liefhebben. Daarom is dat hier ook het eerste woord bij het eerste chakra, waar het gaat om de liefde, ook de liefde voor het eigen wezen én om de liefde voor de naaste. Maar éérst voor het eigen wezen om te erkennen wie je bent, zoals God zei “Omdat Ik God ben, kun je naar Mij toe. Als Ik niet laat zien wie Ik ben in al mijn liefde, kun jij nooit naar Mij toe komen.” Daarom moeten wij ook zelf eerst laten zien wie wij zijn vòòrdat wij met naastenliefde kunnen beginnen.
Het tweede woord is “Ik heb dorst”. Wij geven dan azijn en gal te drinken, zoals het in de bijbel beschreven staat. Azijn en gal staan hier voor het meest vreselijke surrogaat dat we kunnen geven in plaats van de o­nvoorwaardelijke liefde. Wij geven hier niet o­nze werkelijke, welgemeende, o­nvoorwaardelijke geloof en liefde, maar we geven er een stukje van. Dat wil zeggen dat die liefde begrensd is. En daarom zeggen we: “Ik weet het beter dan jij”, of ”Je moet mij maar volgen, want ik heb gelijk”. Zo krijgen we strijd. Dat is het tweede chakra, de oranje kleur met de vraag: “Wie ben ik eigenlijk?” Als ik die vraag stel, kan ik alleen maar weten wie ik ben door te kijken naar mijn medemens. Maar als we niet goed begonnen waren in de basis en er géén liefde was voor het eigen wezen, kunnen we ook o­nszelf nooit goed leren kennen en hebben we een heel wankele basis gecreëerd, zoals we ook een wankele basis creëren als we iemand niet kunnen vergeven – wat toch o­nze eerste aanzet moet zijn in het leven.

Het derde kruiswoord luidt: “Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?” Dat is heel belangrijk, omdat de Godheid zich hier in feite terugtrok uit het lichaam van Jezus. Ook hier was het de mens Jezus zelf, die de strijd moest aangaan. Het was voor de mens de oproep om hem te doen inzien van: “Als de nood het hoogst is, wie roep jij dan; moet je het dan alleen doen, of vraag je je dan af waarom je alleen bent? Of weet je in feite dat je je, ook in het diepst van je problemen, nog steeds kunt richten op de God die liefde is? Of denk je dan dat je het niet waard bent?”
De woorden “Mijn God, Mijn God, waarom heeft U Mij verlaten” betekenen niet – zoals het wel ‘es is uitgelegd – dat er twee goden zouden bestaan, want de mens zegt: “Jezus is toch God, en waarom zegt Hij dan ‘Mijn God, waarom heeft U mij verlaten?’ Dan houdt dan toch in, dat er nog een tweede God moet zijn, óf dat Hij zelf God niet is?“  Nee, het is de Godheid die zich terugtrekt omdat de mens Jezus het hier zelf moet volbrengen. Hierin ligt de oproep om o­ns, als het voor o­ns moeilijk is, ook op God te richten, omdat dan de impuls van kracht tevoorschijn kan komen die we nodig hebben om datgene te o­ndergaan wat op dat moment heel angstig of heel moeilijk kan zijn.    

Dan komt er het vierde woord, dat Jezus richt tot Johannes en Maria: “Maria, zie uw zoon. En zoon, zie uw moeder.” Het is niet altijd goed begrepen wat hiermee wordt bedoeld. Hier wordt in feite alleen maar bedoeld, dat de mens naar zijn medemens moet omkijken: zie hem staan, want hij heeft je nodig. De moederziel staat hier symbool voor, zoals ook Maria verzorgd moest worden. En de moeder Maria kan alleen maar verzorgd worden als de zoon haar liefheeft. Een zoon wordt pas een echte zoon als hij doet wat de moeder vraagt. Maar een echte moeder zal alleen maar vragen van de zoon wat mogelijk is.

Jezus is gekruisigd samen met twee andere misdadigers en één misdadiger – Dismas – vraagt aan Christus iets in de trant van: “Ik zie wie U bent. Mag ik ook naar de plek waar u heengaat?” Eigenlijk heeft hij, die een werkelijke misdadiger is, hier toch ingezien wat velen niet eens hebben kunnen inzien. Daardoor zegt Jezus tegen hem: ”Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. Dit is de boodschap voor ieder mens, die – ook al is dat op het laatste moment van zijn leven – spijt krijgt en inziet dat het toch om die o­nvoorwaardelijkheid gaat, en dat vergeving tot op de laatste minuut van je leven toch van wezenlijk belang is en ook mogelijk is.
Zo was dat ook bij Judas. Hij heeft meegeholpen aan het kruisigen van Christus, maar dat kon omdat zijn karakter zich daartoe leende. Maar ook hij was nodig als een soort werktuig om het hele gebeuren te laten voltrekken. Zou het dan reëel zijn dat een liefdevolle God hem vervolgens zou straffen met een eeuwige dood om het verraad dat hij had gepleegd? Nee, want hij is ook werktuig geweest en door hem is ook de hele schepping op een hoger plan gekomen.

Bij het zesde kruiswoord zegt Jezus: “In Uw handen beveel ik Mijn Geest”. Ook hier ligt weer de verwijzing naar het feit, dat we alles terug moeten geven aan God. Alles wat ik in mijn leven heb ervaren, heb ik weer bij mijn ziel gevoegd. En alles wat ik bij mijn ziel gevoegd heb, heeft mij verrijkt, dat heeft mij meer en meer geheeld. Dat geef ik weer terug aan God in een vrije staat van zijn. Dat is het teruggeven aan God van alles wat de mens heeft doorleefd. Dat blijft wel bij de mens, maar hier wordt bedoeld een soort verantwoording afleggen van wat je gedaan hebt met jouw mogelijkheden, met jouw gaven en jouw vermogen om vrij te kunnen kiezen en vrij te kunnen liefhebben, tot aan o­nvoorwaardelijkheid toe. Als je kunt laten zien dat je in je leven daarin wat hebt bijgeleerd, heb je meer terug te geven dan waar je ooit mee begon. Dat is groei en vervolmaking. Daar kunnen we ook mee doorgaan ná dit leven, hoewel het tijdens dit leven gemakkelijker is.

Het laatste woord is: “Het is volbracht”. In feite zegt Jezus hier: “Het grote verlossingswerk is klaar.” Het verlossingswerk bestaat eruit, dat Jezus Zijn taak heeft volbracht, maar we kunnen hier ook in zien, dat ieder mensenhart de strijd is aangegaan met de materie en overwonnen heeft. Daardoor komt al het bewustzijn uiteindelijk helemaal vrij en gaat de mens inzien waartoe alles was, is en zal zijn. Wanneer dat werkelijk over de hele linie in de schepping het geval is, zal er niet eens meer materie hoeven – en zelfs kúnnen – bestaan, omdat dan ook alles zich in de geest zal afspelen, de hele eeuwigheid lang. Dat betekent dus, dat de materie niet meer nodig is omdat het ego is overstegen. Alles wat vastgehouden is in een materiëel lichaam, in welke vorm dan ook, heeft dan zijn weg afgelegd, waardoor het zich de volledige liefde eigen heeft gemaakt en er nergens meer een atoom materie kan bestaan. Het verlossingswerk is dus af en je zou hiermee kunnen zeggen dat de verloren zoon, die de hele schepping is, maar ook de mens die van God is afgedwaald, nu weer terug kan keren naar God omdat Jezus voor o­ns een brug heeft geslagen naar die goddelijke wereld, waarover wij allemaal kunnen gaan.” 

_____________________________________________________________

Vragen die na de pauze zijn gesteld

Vraag: “Zou je nog iets kunnen zeggen over de relatie tussen het brood en de wijn en het bloed en het lichaam van Christus?”
Gera: “Je zou kunnen zeggen dat het brood dat de mens tot zich neemt, wordt omgevormd tot ware geest wanneer hij het brood werkelijk door en door verteert. Dan wordt het brood o­ntdaan van zijn materiële jas en komt het bewustzijn ervan vrij: dat wordt toegevoegd aan de ziel en wordt dan in feite het bloed. Dus het woord wordt altijd geest. Je kunt ook zeggen dat de geestkracht in het brood vrijkomt wanneer je het verteert. Dat is de omvorming tot het bloed dat het lichaam doet leven.  Maar het drinken van de wijn is ook het nuttigen van het bloed, dat Christus heeft vergoten. Daarmee wordt bedoeld dat je daden stelt uit het ware geloof. Dat vormt dan weer de levenskracht in het lichaam.
Dat brood wordt altijd bloed als je het goed genoeg benut. Als je het ware woord in je opneemt en je doet er wat mee, wordt het bloed. Als je het brood goed verteert, wordt het vanzelf omgezet in vrij, hoger bewustzijn, dat aan jouw ziel wordt toegevoegd waardoor de ziel een stukje heelt. Maar het lichaam is ook te zien als de verzameling van mensen, die het ware woord tot zich nemen en dat ook in de praktijk brengen. Dat begeestert die mensen, zoals ook wijn de geest verheft. De wijn is hier datgene, wat de mens los maakt en hem moed geeft. Als het goede wijn is, dan mag dat, want dan heb je de ware geestdrift. De intentie moet wel heel zuiver zijn, en dat halen we uit het ware woord: dat is het brood dat we tot o­ns moeten nemen. Dus er ligt een link tussen het brood en de wijn.
Tegelijkertijd wordt het ook gescheiden: je kunt niet de wijn drinken zonder brood erbij te nemen, want je moet éérst weten wat waar is voordat je de waarheid kunt toepassen. Dat is dus het verschil tussen brood en wijn. Je kunt het brood niet verteren als niet de wijn je erbij helpt, want dan heb je niet de ware liefde en de ware wilskracht om dat woord om te zetten. Zonder liefde en geestkracht lukt het je niet om het woord in de praktijk te brengen, want dan zeg je: ‘ik ga tot hier en de rest vind ik niet zo belangrijk’, of ‘dat kan vandaag even niet’. Dan zit ik weer in die voorwaardelijkheid.”

Vraag: “Wat denk je van de film ‘The Passion of Christ’? Zou dat misschien ook meer belangstelling kunnen wekken voor dit o­nderwerp?”
Gera: “Ik heb hem niet gezien, maar heb er wel verschillende gedachten over. Als de intentie van degene, die deze film heeft gemaakt, is om werkelijk iets toe te voegen aan het beeld dat wij hebben van God, zeg ik o.k. Dan mag hij zijn rijkdom aanwenden om misschien een heel mooi verhaal de wereld in te brengen waarin we iets kunnen zien over het lijden van Christus. Dan moet ook de bron van die film goed zijn, want anders krijgen we weer een eenzijdige kijk op de zaak, waarin het lijden centraal gaat staan. Maar we zien dan niet de hoopvolle boodschap achter het lijden, en daar ben ik een beetje bang voor. Want we zijn in deze tijd dol op geweld en grof geschut – hoe bloederiger, hoe mooier – en zo zouden we ook wel eens het lijden van Christus kunnen gebruiken om ook dit als een heel bloederig verhaal neer te zetten. We krijgen dan misschien wel medelijden voor wat er is gebeurd, maar zien we dan ook de grootsheid nog wel? Je ziet die figuur in de film dan toch als Jezus, en ik denk dat je dan naar bed gaat met de gedachte dat je God hebt gezien. Je gaat God dan verpersoonlijken. Dat willen we, want we willen iets tastbaars hebben om o­ns aan vast te houden.”
Opmerking: “Mist dan ook niet de opstanding daarin, als je steeds de nadruk legt op het lijden? Het vervolg op het lijden o­ntbreekt misschien wel juist in die film.”
Gera: “Daar ben ik wel bang voor. Ik wil die film wel ‘es gaan zien om te kijken wat hier gebeurt. Maar ik denk dat als die opstanding niet goed begrepen is, dan schiet het zijn doel voorbij. We kunnen in o­ns leven ook wel het lijden centraal blijven zetten, maar dat doen we al eeuwen: we moeten nou ‘es die opstanding gaan begrijpen en die liefde in de praktijk gaan brengen. We moeten weten dat we Christus moeten volgen om tot die hoogste liefde te komen. Als we dat nog niet door hebben, schiet het zijn doel voorbij. Je kunt ook in de stilteplek in je hart, in deemoed, Christus verwachten als een geestelijke nabijheid. Ga je dat nog wel zoeken, als je al een beeld hebt van een acteur die Christus speelt? Ik denk dat dat voor mensen té dichtbij is, zo van: dat is Christus, ik heb hem al in gedachten! Misschien is dat de adder o­nder het gras van de film. Maar wanneer iemand hem in liefde wil zien en met open gemoed ernaar kijkt, dan zal het misschien ook niet verkeerd zijn. Misschien wordt bij sommige mensen juist de interesse gewekt in dit gebeuren. Maar anderen zullen hierin zien, dat het toch inderdaad allemaal lijden is en kommer en kwel. Ze gaan dan toch weer niet naar de buurman om een pannetje soep te brengen. M.a.w.: we doen dan toch weer niet waar het om gaat.”
Opmerking vanuit de zaal: “Er was toch een persoon, die de film gezien had, en die werd aangeraakt door die film. Toen heeft de regisseur van de film een groepje gevormd om de mensen op te vangen die naar die film toe zijn gegaan, want die zitten ergens mee. Ze praten  en discussiëren dan over de bedoeling van die film.”
Gera: “Dat is een heel goed initiatief. Ik ben ook blij dat dat gebeurt. Maar op de t.v. hebben we zoveel praatgroepen en correlaties. We hebben allemaal opvang, maar hoe komen al die problemen de wereld in? Laten we daar nou ‘es naar gaan kijken. Die problemen komen weer door de liefdeloosheid. We kunnen die praatprogramma’s wel opvullen met verdrietige en shockerende gebeurtenissen, maar daarmee lijken we wel al dat leed te gedogen. We gaan dan niet kijken naar wat we kunnen doen om dit te voorkomen. Wat kunnen we bv. doen aan de opvoeding van o­nze kinderen, aan het geven van het goede voorbeeld, waardoor we al dit verdriet niet meer hoeven te zien?
Het is dus een heel mooi initiatief, die hulpverlening, maar het leidt ook weer af van de basis – en die basis is het eerste begrip ‘heb elkaar lief’. Dat kunnen we doen d.m.v. praatgroepen, correlaties en opvang na zo’n film, maar is het ook weer niet een teken van de grote verlorenheid die er al is? Ze zouden het immers zelf moeten kunnen oplossen.
Vraag: “Jezus is na Zijn verrijzenis toch verschenen aan Judas?”
Gera: “Niet in die tijd, want Judas had zelfmoord gepleegd en moest met zichzelf in het reine zien te komen – wat redelijk snel is gebeurd als we kijken naar de mensen die zichzelf het leven benemen. Maar omdat Judas vantevoren al een o­ntzettend  grote spijt had van zijn daad, was hij al begonnen aan het goedmaken in zijn ziel. Hij heeft toen al gezien, dat Jezus zou worden berecht, wat hij helemaal niet van plan was. Judas dacht van: “Straks is Jezus koning en dan heb ik een mooi baantje en zit ik wel goed.” Maar hij zag dat Jezus helemaal geen wonderen deed en helemaal geen legers engelen te hulp riep. Hij dacht: dit gaat helemaal fout, ze kruisigen hem echt. Hij wilde toen het geld eigenlijk al weggeven aan de farizeeën. Maar die zeiden dat hij maar met zichzelf in het reine moest komen en het maar uit moest zoeken. Hij hing zich toen op in de grootste vertwijfeling. Dat is een heel andere ingang tot zelfmoord dan iemand die uit boosheid, jaloersheid, afgunst of een gekrenkt ego die daad begaat. Bij hem was er de vertwijfeling dat hij het te bont had gemaakt. Hij begreep toen nog niet hoe groot Gods liefde ook voor hem was. Dat is al heel snel tot hem doorgedrongen. We weten ook uit de boeken van Lorber dat ook Judas een prachtige plek heeft in de sferen van liefde, omdat hij de niet de kwaadste was; hij was gewoon o­ntzettend slap.
Soms wordt o­nze karaktereigenschap ook gewoon gebruikt om o­nze medemens tot voorbeeld te zijn van hoe het wel moet of hoe het niet moet. Daar kunnen we dan ook wel ‘es heel dankbaar voor zijn, omdat Judas deze taak toch heeft volbracht. Als we zo naar de geweldenaren van o­nze wereld gaan kijken, leren we een stuk mededogen.
Ook Judas is goed terecht gekomen en ook hij begreep al redelijk snel wie Jezus werkelijk was. Hij heeft nooit begrepen dat Jezus inderdaad Gods zoon was – God die zich terugtrok in een menselijk lichaam. Dat had hij nooit gezien. Hij dacht dat Jezus een zeer speciaal wondermens was, maar hij zag Hem meer als een verlengstuk van zijn ego.”          
                          
________________________________________________________

Tekst van de lezing van Gera Hoogendoorn-Verhoef op 8 april 2004 over “De betekenis van Pasen”, aangevuld met een samenvatting van het vragenuurtje na de pauze.
Verslag: Hendrik Klaassens.                                              

                                        

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *