“De oerschepping van de mensenziel”. Uit “Scheppingsgeheimen” van Gottfried Mayerhofer
(Ontvangen 3 november 1872)
Mijn zoon! Menige vraag heb je Mij gesteld en als je Vader heb Ik je geantwoord, met veel of weinig woorden, al naargelang je vraag een grotere verklaring of uiteenzetting vereiste.
Nog altijd komen er in je gemoed vragen naar boven, zoals in je laatste brief die je aan Mijn schrijver richtte. Je zegt onder andere dat de beantwoording van deze vraag je bijzonder gerust zou stellen voordat je heengaat uit het aardse leven! Hier moet Ik je echter toch vragen: als je nu alles verneemt wat je zou willen weten, wat voor nut heeft dat dan voor jou? Is het van nut voor je, om je morele toestand te verhogen? Heeft het nut voor je, zodat je Mij en Mijn leer beter kunt leren kennen en begrijpen? Kan dat weten invloed hebben op je denken en handelen met betrekking tot je medemensen? Kijk, op al die vragen die Ik aan je stel moet je Mij met ‘nee’ antwoorden.
Wat jij vraagt is om een diepere blik te werpen in Mijn scheppingsgeschiedenis; en, als je daar eens precies naar wilt kijken: van zulke vragen, zoals jij die aan Mij gesteld hebt, zouden er nog miljoenen zijn. Want elk levend wezen, elke plant, zelfs het dode gesteente zou jou tot de vraag kunnen brengen: wat was toch het eerste proces bij de schepping van elk ding afzonderlijk? Of wat was er het eerst aanwezig: de kip of het ei? Het zaad of de plant? Allemaal vragen die jou, als ze door Mij getrouw en begrijpelijk beantwoord zouden worden, geen haarbreed verder zouden brengen op je geestelijke niveau.
Om je echter toch in iets tevreden te stellen, wil Ik op je gestelde vragen antwoorden, voorzover je als geschapen wezen in Mijn schepping kunt kijken. Welnu, luister dus! Dat je Mij trouwens in dit opzicht iets vraagt, is een teken dat het weinige wat Ik jullie hierover heb gegeven voor jou niet te begrijpen is; want dat was een vluchtige aanduiding van een scheppende daad, die niet alleen bij de mens maar bij ieder wezen werd voltrokken, alleen verschillend in het niveau waarop zo’n wezen werd geplaatst.
Je weet dat ook dieren zielen hebben. Je zou dus ook kunnen vragen: hoe, wanneer en waarvandaan kreeg ieder dier als soort bij zijn schepping op aarde een ziel, ofwel – zoals de bijbel zegt in de mozaïsche scheppingsgeschiedenis – werd deze ingeademd? Waar kwam de ziel vandaan, wat was haar oorsprong?
Op deze en alle soortgelijke vragen antwoord Ik dat bij alle geschapen wezens gebonden deeltjes van de grote gevallen geest ingekleed werden. En verder, dat de grote gevallen geest zelf, als telg van Mij, vrij in de wijde schepping geplaatst was; daar bezat hij, net als ieder begrensd geheel, een innerlijke en een uiterlijke organisatie en daarnaast nog, als derde, een groot deel van Mijn eigen goddelijke leven, wat hem als vonk van Mij boven al het grof-materiële verhief.
Van zijn buitenkant ofwel etherische bekleding werden en worden elke dag weer stukjes van hem afgenomen en gebruikt voor de materiële lichamen, de bekleding van jullie als gebonden en aan hem ontnomen geesten. Van zijn ziel stammen alle geschapen wezens af wat betreft hun zielenleven, en alleen zijn goddelijk erfdeel heb Ik hem gelaten; want dit is hetgeen wat, net zoals bij jullie het geweten, hem voortdurend aanspoort en stimuleert om naar Mij terug te keren.
Zo zie je de drie–eenheid (Vader, Zoon en geest – materie, ziel en goddelijke vonk) ook in hem consequent vertegenwoordigd; zoals ook ieder geschapen wezen uit deze drie delen bestaat die in de materiële schepping, in de geestelijke hemel en in Mijn persoon zelf weer op overeenkomstige wijze terug te vinden zijn.
Dat is dus de oorsprong van de ziel. Bij jullie voortplanting gebeurt steeds hetzelfde: daarbij geven jullie ook iets af van je geestelijke wezen, zonder daarbij iets als een tekort te voelen. Zo werd alles wat leeft in de hele materiële wereld geschapen. En als in de mozaïsche scheppingsgeschiedenis de schepping van de mens uitvoeriger werd besproken, evenals in het werk dat Ik aan Mijn vroegere schrijver gaf, dan heeft dat ten eerste als reden dat de mens de laatste schakel was in de schepping op jullie aarde, en ten tweede dat jullie mensen er meer belang bij hebben om het ontstaan van jullie eigen ras iets preciezer te vernemen.
Hoe Eva uit het innerlijke en uiterlijke lichaam van de eerste mens werd geschapen en waarom zo en niet anders, dat heeft de eenvoudige reden dat er voor de eerste mens een metgezellin, een levenspartner geschapen werd, die natuurlijk uit het allerfijnste materiaal, waaruit Ik Mijn evenbeeld wilde scheppen, genomen moest worden.
Zo ontstond de eerste vrouw, zoals bij iedere gemeenschap van de geslachten het een uit het andere ontstaat, en zo ontstond ook het noodzakelijke proces, waarop bij de meeste levende wezens hun voortbestaan stoelt – alleen met het verschil dat Ik bij het scheppen van de eerste vrouw een handelwijze volgde, die materieel gezien datgene voltrok wat geestelijk bij de schepping van miljoenen andere schepselen ook gebeurd is.
Een verdere verklaring hiervan, waarom het zo ging en niet anders, is met menselijke begrippen niet meer te bevatten; zo zou je van Mij evenmin een antwoord verlangen op de vraag: wie heeft Mij dan geschapen, of: waar komt de eerste kiem vandaan die Mij voortbracht?!
Jullie begripsvermogen heeft zijn grenzen, en daar bovenuit ontbreekt het jullie aan geestelijke voorstellingen om bepaalde ordeningen en verhoudingen van ruimte en tijd te bepalen. Jullie hebben toch een oud gezegde, waar Ik je aan wil herinneren: ‘schoenmaker blijf bij je leest’. Dit gezegde wil Ik je in herinnering roepen, en als Ik jullie niettemin soms een pink geef, verlang dan niet de hele hand. Want die is te groot omdat daarin de gehele schepping rust, waar jullie ‘ik’ en jullie aarde als een infusiediertje in de grote ether moet verdwijnen.
Jij zelf bestaat toch uit lichaam, ziel en geest. Zeg Mij eens: welke van deze drie – die toch nabij genoeg zijn voor je, omdat ze je eigen ik uitmaken – welke van deze drie begrijp je; of van welke kun je de bouw en de structuur volkomen helder doorzien? Kijk, Mijn lieve zoon, dingen willen doorgronden die niet direct van werkelijk nut zijn of aan je vooruitgang bijdragen, dat zijn nutteloze haarkloverijen die je niet rijper of beter maken.
Je hebt Mijn woord, dat er behalve de ziel in jou nog een goddelijke vonk van Mij woont – probeer aan die vonk gelijk te worden, aangezien je geestelijk van Mij afstamt, zoals Ik jullie zelf heb meegedeeld.
Probeer deze afstamming waardig te worden door te denken, te praten en te handelen zoals het een godskind betaamt; laat het overige aan Mij over! Wanneer je eenmaal in een lichter omhulsel ook met geestelijke ogen Mijn schepping kunt aanschouwen, dan zul je weer een verdere opheldering en bevrediging van je nieuwsgierigheid krijgen. Maar Mij en Mijn scheppen helemaal te willen begrijpen: laat dat rusten. Want zoiets is niet voor eindige wezens – een oneindige God en schepper te willen begrijpen en bevatten; noch hier, noch daar! Amen.