Over Elias en Johannes de Doper
In de gedachtenwisselingen over reïncarnatie wordt gesteld dat Johannes de Doper de reïncarnatie is van Elias, maar dit is een schijnbaarheid in de letter van het Woord.
Swedenborg schrijft in de Hemelse Verborgenheden 9372 [hoofdstuk 24]: “In het Woord zijn er verscheidene, die de Heer uitbeelden ten aan zien van het Goddelijk Ware, of ten aanzien van het Woord; maar onder hen zijn de voornaamste Mozes, Elias, Elisa, en Johannes de Doper.” Omdat dit zonder toelichting onduidelijk blijft, volgt hier het gehele onderwerp in zijn context.
Hemelse Verborgenheden (Exodus – hoofdstuk 24)9370. In de inwendige zin wordt gehandeld over het Woord uit de Heer door de Hemel gegeven, hoedanig het is, namelijk dat het Goddelijk is in de ene en de andere zin, de inwendige en de uitwendige; en dat er door dat verbinding is van de Heer met de mens.DE INWENDIGE ZINEn tot Mozes [Mozes] zei Hij: Klim op tot Jehovah, gij, en Aharon, Nadab en Abihu, en zeventig van de ouderen Israëls, en buigt u neder van verre. En naderen zal Mozes alleen hij tot Jehovah, en die zullen niet naderen, en het volk niet zullen zij opklimmen met hem. En tot Mozes zei Hij, betekent wat het Woord in het gemeen betreft; klim op tot Jehovah, betekent de verbinding met de Heer; gij en Aharon, betekent het Woord in de inwendige en de uitwendige zin; Nadab en Abihu, betekent de leer uit de ene en de andere; en zeventig van de ouderen Israëls, betekent de voornaamste ware dingen der Kerk die van het Woord of der Leer zijn samenstemmen de met het goede; en buigt u neder van verre, betekent de vernedering en de aanbidding uit het hart, en dan de invloed van de Heer; en naderen zal Mozes alleen hij tot Jehovah, betekent de verbinding en de tegenwoordigheid van de Heer door het Woord in het gemeen; en die zullen niet naderen, betekent geen verbinding en tegenwoordigheid gescheiden; en het volk niet zal het opklimmen met hem, betekent in het geheel geen verbinding met het uitwendige zonder het inwendige.9372. En tot Mozes zei Hij; dat dit betekent wat het Woord in het gemeen betreft, staat vast uit de betekenis van Mozes, zijnde het Woord, waarover zodadelijk; en uit de betekenis van Hij zei, namelijk dat het de dingen insluit die in dit Hoofdstuk volgen, aldus die het Woord betreffen, n. 9370. Dat Mozes het Woord uitbeeldt, kan vaststaan uit de dingen die vaak eerder over Mozes zijn getoond, zoals uit de Voorrede tot Hoofdstuk XVIII van Genesis, en n. 4859 einde, 5922, 6723, 6752, 6771, 6827, 7010, 7014, 7089, 7382, 8601, 8760, 8787, 8805, welke men zie; hier beeldt Mozes het Woord in het gemeen uit, omdat van hem in hetgeen volgt wordt gezegd dat hij zou naderen alleen tot Jehovah, Vers 2, en eveneens dat hij, geroepen uit het midden der wolk, binnentrad en den berg opklom, Vers 16, 18.
In het Woord zijn er verscheidene, die de Heer uitbeelden ten aan zien van het Goddelijk Ware, of ten aanzien van het Woord; maar onder hen zijn de voornaamste Mozes, Elias, Elisa, en Johannes de Doper; dat Mozes het doet, kan men zien in de ontvouwingen nu boven aangehaald; dat Elias en Elisa het doen, in de Voorrede tot Hoofdstuk XVIII van Genesis, en n. 2762, 5247 einde; dat Johannes de Doper het doet, staat hieruit vast, dat hij is Elias die komen zou. Wie niet weet, dat Johannes de Doper de Heer heeft uitgebeeld ten aanzien van het Woord, kan niet weten wat al die dingen behelzen en betekenen die over hem in het Nieuwe Testament zijn gezegd; weswege hier, opdat deze verborgenheid helder wordt, en tegelijk dan dat Elias en eveneens Mozes, die werden gezien toen de Heer van gedaante was veranderd, het Woord hebben aangeduid, enige dingen mogen worden aangevoerd, die aangaande Johannes den Doper worden vermeld; zoals die bij Mattheus: ,,Nadat de boden van Johannes waren heen gegaan, heeft Jezus begonnen te spreken over Johannes, zeggende: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te zien, een riet van den wind heen en weder bewogen? Maar wat zijt gij uitgegaan te zien, een mens met zachte bekledingen bekleed? Ziet, zij die zachte dingen dragen, zijn in de huizen der koningen. Maar wat zijt gjj uitgegaan te zien, een profeet? Ja, Ik zeg u, ook meer dan een profeet; deze is het, van wie geschreven is: Zie, Ik zend Mijn Engel vóór uw aangezicht, die uw weg zal bereiden vóór u. Voorwaar zeg Ik u, onder degenen die van vrouwen geboren zijn, is geen opgewekt groter dan Johannes de Doper; doch hij die minder is in het Koninkrijk der Hemelen, is meerder dan hij. Alle Profeten en de Wet tot Johannes toe hebben geprofeteerd. En indien gij het wilt geloven, hijzelf is Elias die komen zou. Wie een oor heeft om te horen, die hore”, XI: 7 tot 15, en Lukas VII : 24 tot 28. Hoe deze dingen moeten worden verstaan, kan niemand weten, tenzij hij weet dat die Johannes de Heer heeft uitgebeeld ten aanzien van het Woord, en tenzij hij dan uit de inwendige zin weet, wat er wordt aangeduid met de woestijn waarin hij was; voorts wat met het van den wind heen en weder bewogen riet, alsmede wat met de zachte bekledingen in de huizen der koningen; en daarna wat daarmede wordt aangeduid dat hij meer dan een profeet was, en dat onder de van vrouwen geborenen geen groter was dan hij, en dat nochtans de mindere in het Koninkrijk der Hemelen meerder is dan hij; en ten slotte dat hij Elias was. Zonder een diepere zin immers ontlenen al deze dingen hun betekenis aan een of andere vergelijking, en niet aan een zaak van enig gewicht. Maar het is geheel en al anders wanneer onder Johannes de Heer wordt verstaan ten aanzien van het Woord, of het Woord op uitbeeldende wijze; dan wordt met de woestijn van Judea, waarin Johannes was, aangeduid de staat waarin het Woord was in dien tijd, toen de Heer in de wereld kwam, namelijk dat het in de woestijn was, dat is, in zulk een grote duisternis, dat de Heer in het geheel niet werd erkend, noch wat dan ook werd geweten aangaande Zijn hemels Rijk; terwijl toch alle Profeten over Hem en over Zijn Rijk, dat tot in het eeuwige zou duren, hebben geprofeteerd; dat de woestijn zulk een duistere is, zie men in n. 2708, 4736, 7313; het Woord wordt daarom vergeleken met een door den wind heen en weder bewogen riet, wan neer het naar believen wordt ontvouwd, want het riet is in den inwendige zin het Ware in het laatste, zodanig als het Woord in de letter is. Dat het Woord in het laatste of in de letter voor den aanblik der mensen als het ware ruw en duister is, maar in den inwendige zin zacht en blinkend, wordt daarmede aangeduid dat zij niet een mens hebben gezien met zachte bekledingen bekleed, ,,ziet, zij die zachte dingen dragen, zijn in de huizen der koningen”; dat zulke dingen met deze woorden worden aangeduid, blijkt uit de betekenis van de bekledingen of klederen, zijnde de ware dingen; men zie n. 2132, 2576, 4545, 4763, 5248, 6914, 6918, 9093; en dat daarom de Engelen verschijnen met zachte en blinkende klederen bekleed volgens de ware dingen uit het goede bij hen, n. 5248, 5319, 5954, 9212, 9216; voorts uit de betekenis van de huizen der koningen, zijnde de verblijven waar de Engelen zijn, en in den universele zin de Hemelen, want zij worden huizen geheten vanwege het goede, n. 2233, 2234, 3128, 3652, 3720, 4622, 4982, 7836, 7891, 7996, 7997, en koningen wordt gezegd van het ware, n. 1672, 2015, 2069, 3009, 4575, 4581, 4966, 5044, 6148; derhalve worden de Engelen genoemd zonen des koninkrijks, zonen des konings, en eveneens koningen vanwege de opneming van het ware uit de Heer. Dat het Woord meer is dan enige leer in de wereld, en meer dan enig ware in de wereld, wordt aangeduid met: ,,Wat zijt gij uitgegaan te zien; een profeet? Ja, Ik zeg u, ook meer dan een profeet, en dat onder degenen die van vrouwen geboren zijn, geen is opgewekt groter dan Johannes de Doper”; een profeet immers is in de inwendige zin de leer, n. 2534, 7269; en de geborenen of de zonen der vrouwen zijn de ware dingen, n. 489, 491, 533, 1147, 2623, 2803, 2813, 3704, 4257. Dat het Woord in den inwendige zin, of zodanig als het in den Hemel is, in een graad is boven het Woord in den uitwendige zin of zodanig als het in de wereld is, en zodanig als Johannes de Doper het heeft geleerd, wordt daarmede aangeduid dat de mindere in het Koninkrijk der Hemelen meerder is dan hij; want het Woord doorvat in den Hemel is van zulk een wijsheid, dat het alle menselijke bevatting te boven gaat. Dat de Profetische dingen aangaande de Heer en aangaande Zijn Komst, en dat de uitbeeldende dingen van de Heer en van Zijn Rijk hebben opgehouden, toen de Heer in de wereld kwam, wordt daarmede aangeduid dat alle Profeten en de Wet tot Johannes toe hebben geprofeteerd. Dat het Woord door Johannes evenals door Elias is uit gebeeld, wordt daarmede aangeduid dat hijzelf Elias is die komen zou; voorts door deze dingen bij Mattheus: ,,De discipelen vroegen Jezus.’ Waarom zeggen de Schriftgeleerden, dat Elias eerst moet komen. Hij antwoordde en zei.’Elias zal wel eerst komen, en alle dingen herstellen; Ik zeg u, dat Elias reeds gekomen is, en zij hebben hem niet erkend, maar zij hebben aan hem gedaan al wat zij ook maar hebben gewild. Alzo zal ook de Zoon des mensen lijden van hen, En zij verstonden, dat Hij hun van Johannes den Doper had gesproken”, XVII : 10 tot 13. Dat Elias is gekomen, en zij hem niet hebben erkend, maar aan hem hebben gedaan al wat zij ook maar hebben gewild, betekent dat het Woord hun weliswaar heeft geleerd, dat de Heer zou komen, maar dat zij het nochtans niet hebben willen begrijpen, door het uit te leggen ten gunste van hun heerschappij, en door zo uit te blussen het Goddelijke dat daarin is. Dat zij eender zouden doen met het Goddelijk Ware zelf, wordt daar mede aangeduid dat alzo ook de Zoon des mensen zal lijden van hen; dat de Zoon des mensen de Heer is ten aanzien van het Goddelijk Ware, zie men in n. 2803, 2813, 3704. Uit deze dingen nu blijkt wat er wordt verstaan onder de profetische uitspraak aangaande Johannes bij Malachia: ,,Ziet, Ik zend ulieden Elias de Profeet, voordat de grote en verschrikkelijke dag van Jehovah komt”, IV : 5. Ook wordt het Woord in het laatste, of zodanig als het in den uitwendige vorm is, die voor den mens in de wereld verschijnt, beschreven met de bekledingen en het voedsel van Johannes den Doper, bij Mattheus: ,,Johannes predikende in de woestijn van ,Judea, had een bekleding van kamelenharen, en een lederen gordel om de lenden,’ zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honing”, III : 1, 3, 4, eender als Elias in Boek II der Koningen ,,dat hij een harig man was, en met een gordel van leder gegord om de lenden”, 1:8; met de bekleding of het kleed wordt, wanneer over het Woord wordt gehandeld, het Goddelijk Ware daar in de laatsten vorm aan geduid; met de kamelenharen worden aangeduid de wetenschappelijke ware dingen zodanig als zij daar vóór de mens in de wereld verschijnen; met de lederen gordel wordt aangeduid de uitwendige band die alle innerlijke dingen samenknoopt en in orde houdt; met het voedsel wordt aangeduid de geestelijke voeding uit de erkentenissen van het ware en van het goede uit het Woord; met de sprinkhanen worden de laatste of de meest algemene ware dingen aangeduid; en met de wilde honing het liefelijke ervan. Dat met de bekledingen en het voedsel zulke dingen worden aangeduid, ontleent den oorsprong aan de uitbeeldende dingen in het andere leven; daar verschijnen allen bekleed volgens de ware dingen uit het goede; en eveneens wordt het voedsel daar uitgebeeld volgens de verlangens van weten en wijs zijn; vandaar is het, dat de bekleding of het kleed het ware is; men zie de aanhalingen boven; en dat het voedsel of de spijs de geestelijke voeding is, n. 3114, 4459, 4792, 5147, 5293, 5340, 5342, 5576, 5579, 5915, 8562, 9003; dat de gordel een band is die de innerlijke dingen samenbindt en samen houdt, n. 9341 einde; dat leder het uitwendige is, n. 3540; aldus is de lederen gordel de uitwendige band; dat de haren de laatste of meest gemene ware dingen zijn, n. 3301, 5569 tot 5573; dat de kameel het wetenschappelijke in het gemeen is, n. 3048, 3071, 3143, 3145, 4156; dat de sprinkhaan is het ware voedende in de uiterste dingen, n. 3301 einde; en dat de honing het lieflijke ervan is, n. 5620, 6857, 8056; er wordt gezegd wilde honing, omdat met het veld de Kerk wordt aangeduid [letterlijk dus veldhoning], n. 2971, 3317, 3766, 7502, 7571, 9139, 9295. Wie niet weet, dat zulke dingen worden aangeduid, kan nooit weten, waarom Elias en Johannes aldus waren bekleed; dat die dingen nochtans iets bijzonders aan die profeten hebben betekend, kan een ieder bedenken, die goed over het Woord denkt. Omdat Johannes de Doper de Heer ten aanzien van het Woord uitbeeldde, zei hij derhalve van zich, toen hij over de Heer sprak, Die het Woord Zelf was, dat hij niet Elias was, noch de profeet, en dat hij niet waardig was den schoenriem van de Heer te ontbinden,bij Johannes: ,,In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en God was het Woord,’ en het Woord is Vlees geworden, en heeft onder ons gewoond, en we hebben Zijn heerlijkheid gezien. De Joden uit Jeruzalem, de Priesters en de Levieten, vroegen Johannes wie hij was. Hij bekende en loochende het niet: Ik ben de Christus niet. Zij vroegen hem derhalve,’ Wat dan. Zijt gij Elias? Maar hij zei.’ Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? Hij antwoordde.’ Neen. En daarom zeiden zij tot hem.’ Wie zijt gij? Hij zei.’ Ik ben de stem der roepende in de woestijn,’ maakt den weg van de Heer recht, zoals Jesaja de Profeet heeft gezegd. Zij zeiden derhalve: Waarom doopt gij dan, als gij de Christus niet zijt, noch Elias, noch de profeet? Hij antwoordde: Ik doop met water; midden onder ulieden staat Hij, Dien gij niet kent,’ Hij is het, Die na mij zal komen, Die vóór mjj is geweest, Wien ik niet waardig ben dat Ik Zijn schoenriem zou ontbinden. Toen hjj Jezus zag, zei hij: Zie, het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt; Deze is het, van Wien ik heb gezegd: Na mij komt de Man, Die v66r mij is geweest, omdat Hij eer dan ik is geweest”, 1: 1, 14, 19 tot 30. Uit deze dingen blijkt, dat Johannes, toen hij over de Heer Zelf sprak, Die het Goddelijk Ware Zelf of het Woord was, van zichzelf heeft gezegd dat hij niets was, aangezien de schaduw verdwijnt wanneer het licht zelf verschijnt, of het uitbeeldende verdwijnt wanneer de beeltenis zelf verschijnt; dat de uitbeeldende dingen de heilige dingen en de Heer Zelf hebben betroffen, en in het geheel niet den persoon die uitbeeldde, zie men in n. 665, 1097 einde, 1361, 3147, 3881, 4208, 4281, 4288, 4292, 4307, 4444, 4500, 6304, 7048, 7439, 8588, 8788, 8806. Wie niet weet, dat de uitbeeldende dingen verdwijnen zoals schaduwen bij de tegenwoordigheid van het licht, kan niet weten waarom Johannes heeft ontkend dat hij Elias en de Profeet was. Uit deze dingen nu kan vaststaan wat er wordt aangeduid met Mozes en Elias, die werden gezien in de heerlijkheid, en met de Heer spraken, toen Hij van gedaan te was veranderd, over den uitgang dien Hij zou volbrengen in Jeruzalem, Lukas IX : 29, 30, 31, namelijk het Woord, met Mozes het Historische Woord, en met Elias het Profetische Woord, hetwelk in den inwendige zin overal handelt over de Heer, over Zijn Komst in de wereld, en over Zijn uitgang uit de wereld; weswege er wordt gezegd, dat Mozes en Elias werden gezien in de heerlijkheid, de heerlijkheid immers is de inwendige zin van het Woord, en de wolk de uitwendige zin ervan; men zie de Voorrede tot Hoofdstuk XVIII van Genesis en n. 5922, 8427.