‘De verblinding van mensen’
Uit Psalmen en Gedichten: no 36, pag. 89, (Jakob Lorber).
De afwezigheid van de Heer
Schrijf dan niet – de afwezigheid van de Heer; want waar zal zich de oneindige en Alomtegenwoordige zich verbergen? Maar schrijf daarvoor in de plaats als onderwerp:
De periodieke verblinding van mensen op een gegeven moment.
Waar komt dit aanvoelen zoal vandaan bij de mensen?—Wanneer bij de goeden, en waarom soms bij de vromen?
De ene mens wijdt zich aan de wetenschappen op alle gebied,
Een andere daarentegen leegt de dodelijke gif beker van de wellustigheid,
Een derde meent door alleen de zuivere en beoefende deugd,
Een bijna heilige te zijn en scheldt daarbij op de onbezorgde jeugd:
En zo is een ieder, weinigen niet meegerekend, die alleen zichzelf bejubelen!
Hier een dwaas en daar een nar, en daardoor louter misdadige hoogmoed een tierende!
Er zijn er die hun buik om deze als god te vereren,
En weer anderen die opgaan in de vluchtige (mode) praal van kleding,
Velen ook, die zich nu eens dit, dan weer dat als (object van) liefde verkiezen!
Pas op, zij zullen uit de Geest nooit opnieuw geboren worden.
Wanneer je dan vol blijdschap de zuivere dag hebt genoten,
Ja, je door het wonder van Mijn schepping menige traan laat,
Je ook vlijtig de gehele dag in blijdschap doorbrengt,
En je weet de gedachten om ook maar even uit te rusten, van je af te zetten;
En als de koele avond dan over de aarde neerdaalt,
En je je in rust terugtrekt van de levendige dagelijkse inspanningen,
Wanneer je hierna geheel spoedig in de slaap de ogen hebt gesloten,
Zeg Mij, naar waar is de wereld opgegaan als zij zich verbergt?
En kijk, niet deze taferelen hebben zich voor jou verborgen,
Maar je oog heeft zich alleen voor hen (die taferelen) verborgen,
want opnieuw zal je deze zien de volgende morgen.
Wie kan zijn oog dan wel voortdurend tot de zon wenden,
En zijn blik steeds in het centrum van alle luister zenden?
Ja, wie het grootste, sterkste Licht der Lichten wel verdraagt,
En zich met zijn zwakke licht met Mij te strijde waagt?
De warmte van de voorjaarszon kan een ieder goed verdragen,
In zulke warmtes liggen ook alleen de hemelse vreugden.—
Maar wie nu denkt: De engelen zien altijd het Licht der Lichten,
En wenden naar Mij aldoor hun zaalge aangezichten,
Die mag zich echt vergissen: Licht is slechts om te verlichten,
Om (geestelijk) alleen de Liefde te zien. Begrijp dat, jullie zwakgelovigen!
______________________
Slotwoord
Kijk, in dit eenvoudige, maar liefdevolle gedicht ligt de kern van het verborgen-zijn van Mijn Wezen van het begin tot het eind geheel weergegeven; het laat zien dat de niet-wedergeborenen Mij geheel nooit kunnen en zullen zien, zo weinig als de ongeborenen het licht van de wereld; dat zelfs de In-, Nieuw- en Wedergeborenen door hun vermoeidheid door daden Mij ook niet zien, als zij zich zo een tijdlang in hun geest te slapen leggen en de engelen niet omwille van de voorbereiding op het ontvangen van hogere zaligheden; zie daarin ligt Alles.—Hebt lief! Zo zal je het gewaarworden, en geloof, zo zal je het zien, dat het zo is. Amen. Dat zeg Ik, Die zich niet en nooit verbergt. Amen. Amen. Amen.
__________________