Jakob Lorber: “De Huishouding van God”, deel 3.
Hoofdstuk 11. Ghemela’s uitbundige dank en de woorden van de Heer over de hoge waarde van de liefde. Een belofte aan Ghemela en aan Pura als toekomstige Maria. Pura’s opname.
1. Toen Ghemela dat van Zuriël had vernomen, werd zij buitengewoon blij en vrolijk en zij ging dadelijk naar de Heer van hemel en aarde, en dankte, loofde en prees Hem in haar brandende hart voor zo’n grote genade, dat Hij haar zo zalig had laten ervaren hoe het leven van de geest helemaal leek op het leven van een nog op aarde in het vlees levende mens die staat in de volle liefde tot Hem, de heilige, de van alle liefde en erbarming vervulde Vader.
2. De Heer wendde Zich tot haar: “Ja, zo is het bij de mensen: degenen, die veel ontvangen, zijn ondankbaarder dan degenen, die weinig ontvangen! Zie, de genade die jou ten deel viel, is allen die hier zijn in overvloedige mate ten deel gevallen! Zij hebben aan Mijn tafel gegeten, terwijl jij je met je kleine gezelschap ginds bij de vuurplaats bevond en tot nu toe nog geen hapje van Mijn tafel hebt gekregen. Er is echter nog niemand zoals jij uit liefde naar Mij toe gekomen!
3. Maar Ik zeg je: Mijn hart is de beste tafel! Al heb je ook niet aan de tafel gegeten, nu zul je je toch aan Mijn hart spijzigen, en deze kost is toch wel onvergelijkelijk veel beter en voedzamer dan iedere andere nog zo goed gekookte spijs!
4. Waarlijk, Ik zeg je, Mij geliefde dochter, de liefde in het hart van een kind voor Mij, de Vader, is meer waard dan alle nog zo verheven wijsheid en alle denkbare wetenschap!
5. Want wie de liefde heeft, heeft alles; wie echter de liefde alleen heeft ter wille van de wijsheid, de wetenschap en de macht, zal ook krijgen wat hij hebben wil, maar toch zal hij Mijn hart niet hebben zoals jij nu en voor altijd!
6. Mensengeslacht op aarde, geloof Mijn woorden: indien je meer gelegen is aan de ervaring van de dingen dan aan Mijn vaderliefde, kan het wel gebeuren dat je met je machtige wijsheid de armoede zult onderwerpen, maar dan zul jij ook door Mij onderworpen worden, en Ik zal je niet ontzien en je niet vertroetelen!
7. Maar jou, Mijn Ghemela, zal Ik ontzien en Ik zal je altijd en steeds behouden; ja, jouw vrucht zal een nieuwe vader van de mensen op aarde worden, en jouw bloed zal eens de gehele aardbol vervullen!”
8. Hierop snelden ook de andere vrouwelijke wezens naar de Heer toe en vroegen Hem om vergeving, omdat zij hadden verzuimd om datgene te doen wat Ghemela had gedaan.
9. Vooral de arme Pura begon echter te huilen en wist van louter angst en verdriet niet wat te doen.
10. Maar de Heer boog zich direct voorover, richtte allen op, nam de arme Pura op Zijn arm en zei toen tegen haar: “O, ween niet, Mijn dochtertje, want jij hebt wel de minste reden daartoe! Ik weet heel goed hoezeer je van Mij houdt; wees daarom opgewekt, want jij en Ghemela zijn Mij zo na als Mijn eigen eeuwig almachtige hart!
11. Jou, Ghemela, geef Ik een nieuw geslacht en jij, Pura, geef Ik Mijn levende woord! Zo zul je in de geest blijven bestaan met een levend lichaam en je zult in de tijd der tijden niet meer in het vlees worden verwekt, maar je zult voortkomen als niet verwekt vlees uit verwekt vlees en uit jou een levend vlees dat een toekomstige grond van al het leven zal zijn. Wees daarom rustig en blij, want Ik heb je eindig en oneindig lief, omdat er buiten Mij in de hemel noch ergens op aarde iemand heerlijker en mooier is dan jij!
12. Maar zie, daar op de drempel van de hut wacht iemand op je! Het is je voormalige aardse verwekker; volg hem. Zijn naam is Gabriël. Hij zal je in Mijn hemelse woning brengen waar je voortdurend om Mij heen zult zijn tot aan de tijd der tijden. Wat daarna komt – dat zul je in Mijn grote vaderhuis vernemen! Amen.”
13. Maar Pura omklemde de Heer met haar armen en wilde niet van Hem weggaan.
14. Hij zei echter tegen haar: “Mijn dochtertje, daar waar Gabriël je naartoe zal brengen hoef je niet op Mij te wachten, want voordat jij er zult zijn, zal Ik er zijn en zal je tegemoet komen en je dan Zelf in Mijn huis binnenleiden. Ga dus maar gerust, want Ik zal Mijn woord zeker houden! Amen.”
15. Hierop zag men nog eenmaal dat Pura het hoofd van de Heer tegen haar borst drukte en daarna werd zij niet meer gezien, want de engel van de Heer bracht haar met vergeestelijkt vlees in het huis van de Heer. Het huis van de Heer is echter de liefde van de Vader.
16. Ook Mira, Purista en Naëhme stonden nog te huilen, maar de Heer vervulde hen spoedig met Zijn liefde en zegende hen.
17. Maar deze woorden en handeling van de Heer hadden een grote opwinding veroorzaakt bij de vaderen, en op Henoch na stonden zij daar allemaal als levenloze standbeelden en geen van hen durfde ook maar een woord te zeggen, want allen hebben zich zeer aangedaan gevoeld, doordat bij het aanschouwen van de laagte allerlei geheime plannen in hen naar boven waren gekomen.