Een glimp van het voortbestaan:
ervaringen uit het grensgebied tussen leven en dood.
– door Hendrik Klaassens –
Inleiding
Eén van de meest intrigerende boeken die de afgelopen decennia zijn verschenen is “De Tunnel en het Licht” van de Amerikaanse arts Raymond A. Moody. Jarenlang deed hij onderzoek naar het verschijnsel van de “bijna-dood-ervaring”. Deze term, die door hemzelf is geïntroduceerd, slaat op de ervaringen die mensen vaak hebben tijdens momenten waarop ze klinisch dood zijn of zich in een levensbedreigende situatie bevinden. De verslagen hiervan stemmen op een heleboel punten overeen.
Zo wordt door velen melding gemaakt van de doorgang door een lange, donkere tunnel met aan het einde daarvan een verblindend licht en van een kritische terugblik op het voorbije leven onder begeleiding van een soort “gids”.
Het opvallende van het werk van dr. Moody is, dat hij zich – in tegenstelling tot veel auteurs uit de esoterische en parapsychologische hoek – op een strikt wetenschappelijke manier met dit onderwerp bezig houdt. Eerlijk gezegd vind ik dit laatste ook wel ‘es een verademing. Bovendien worden zijn bevindingen bevestigd door soortgelijke onderzoeken die in de V.S. en elders zijn uitgevoerd.
Hoewel hij toegeeft dat het onmogelijk is om, op grond van het materiaal dat nu voorhanden is, tot een sluitende bewijsvoering te komen voor een voortbestaan na de dood, spreekt hij als zijn persoonlijke overtuiging uit dat de door hem ondervraagde personen wel degelijk in aanraking zijn geweest met een andere dimensie van de werkelijkheid. Daarbij steunt hij o.a. op het ervaringsgegeven, dat mensen die in een dergelijke situatie hebben verkeerd een heel andere kijk hebben gekregen op hun eigen leven en de waarden die daarin een rol spelen. Bovendien zijn zij vrijwel zonder uitzondering veel spiritueler gaan leven dan daarvòòr het geval was. De redenen die deze mensen daarvoor opgeven hebben niet zozeer te maken met het feit dat zij bijna dood zijn geweest, maar veel meer met de inzichten die zij tijdens hun ervaring hebben opgedaan. Mijns inziens betekent zijn werk daarom een uitdaging voor theologen en alle anderen, die om welke reden dan ook geïnteresseerd zijn in het probleem van de dood. Alle reden dus voor een korte bespreking van dit onderwerp. Daarbij zal “De Tunnel en het Licht”, dat inmiddels een standaardwerk over bijna-dood-ervaringen is geworden, als uitgangspunt worden gebruikt om verschillende facetten van dit verschijnsel nader te belichten.
Wat is een “bijna-dood-ervaring”?
Aan de hand van honderden gesprekken met mensen die zich in een levensbedreigende situatie hebben bevonden (bv. een hartstilstand, een coma of het ontbreken van waarneembare hersenactiviteit) en tijdens zulke ogenblikken bijzonder indringende ervaringen hadden, stelde dr. Moody een lijst op van de negen kenmerken die horen bij een “bijna-dood-ervaring”, kortweg aangeduid als een BDE. Deze kenmerken zijn: een gevoel van dood-zijn, vrede en pijnloosheid, uittreding uit het lichaam, een donkere plaats of tunnel ingaan, snel opstijgen naar een plaats hoog boven de aarde, overleden vrienden en familieleden tegenkomen die baden in het licht, een opperwezen ontmoeten, het eigen leven panoramisch overzien, en tegenzin voelen om naar de wereld der levenden terug te keren.
Zo op het eerste oog doet dit lijstje nogal fantastisch aan. Het lijkt me dan ook goed om er alvast enkele kanttekeningen bij te plaatsen. Bij de verdere bespreking zullen die steeds goed in het oog moeten worden gehouden.
In de allereerste plaats heeft niet iedereen, die in een levensbedreigende situatie terechtkomt, een BDE. Als de term ‘levensbedreigende situatie’ wordt gedefiniëerd als het ondergaan van een ziekte, aandoening of ernstige verwonding die in meer dan 10 % van de gevallen de dood ten gevolge heeft, wordt in iets meer dan de helft van de gevallen later een BDE gerapporteerd. Het is niet precies bekend waarom sommigen onder zulke omstandigheden géén BDE meemaken. Wél kon worden vastgesteld dat de ervaringen frequenter en gedetailleerder worden naarmate de vitale functies van de betrokkene langer uitgeschakeld zijn geweest.
Ten tweede moet worden aangetekend dat in de overgrote meerderheid van de gevallen maar een beperkt aantal van de in totaal negen BDE-kenmerken worden waargenomen. Sommige mensen hebben alleen een tunnelervaring en een ontmoeting met overleden vrienden en verwanten. Anderen hebben alleen maar een uittredingservaring en verder niets. Diverse combinaties komen voor. De BDE wordt dan ook gedefiniëerd als de aanwezigheid van één of meer van de genoemde kenmerken.
In de derde plaats is komen vast te staan dat de levensovertuiging of het geloof van de betrokkene niet van invloed is op het karakter van een BDE. Niet-gelovigen maken b.v. even vaak melding van de ontmoeting met een opperwezen als trouwe kerkgangers; dit geldt ook voor moslims, hindoes etc. Vooral dit laatste element is zeer opvallend. Je kunt tot je veertigste jaar niet in God geloofd hebben, maar Hem toch op een heel intense manier zien en ervaren tijdens een BDE, zó levendig en indrukwekkend dat daarbij vergeleken alle aardse ervaringen volledig verbleken. Het hoeft hier verder geen betoog dat de levensovertuiging van zo iemand daardoor vaak radicaal verandert.
De kenmerken in detail
BDE’s komen dus in allerlei nuances voor, afhankelijk van de persoonlijkheid van de betrokkene en de omstandigheden waaronder de ervaring plaats vindt. Laten we nu eens de verschillende elementen ervan onder de loupe nemen, om te beginnen de uittreding uit het lichaam.
Er bestaat een groot aantal verslagen waarin mensen beschrijven hoe ze hun eigen lichaam op de operatietafel zagen liggen terwijl het medisch personeel druk doende was om hen met reanimatie-apparatuur weer bij kennis te brengen. Met hun psyche en hun waarnemingsvermogen bevonden zij zich dus op een andere plaats dan hun lichaam; meestal zagen zij hun lichaam van boven. Op zulke momenten was hun waarneming zelfs scherper en helderder dan anders. Vaak realiseerden zij zich aanvankelijk niet dat het lichaam dat zij zagen aan henzelf toebehoorde; het werd pas later als zodanig herkend. Deze ervaring drong meestal met een schok tot hen door (het eerste element: ‘het gevoel van dood-zijn’). De angst en verwarring die daarvan het gevolg waren maakten echter al snel plaats voor begrip van de situatie waarin zij verkeerden.
Opvallend is verder, dat zij zich met hun ‘psyche’ of ‘geest’ vrijelijk konden verplaatsen. Ze konden nauwkeurig volgen wat er zich in en rondom de operatiekamer afspeelde, ook al waren ze klinisch gesproken dood. Achteraf bleken hun waarnemingen tot in detail te kloppen met de werkelijke situatie tijdens zulke ogenblikken.
Eveneens frequent is de tunnel-ervaring: men voelt zich in een donkere ruimte of gang gezogen. Aan het einde daarvan gloort licht. In enkele gevallen is er sprake van de gewaarwording dat men snel de aarde verlaat. onze aarde en andere kosmische objecten kunnen dan vanuit een ruimtelijk perspectief worden waargenomen. Ook in deze – meer zeldzame – gevallen stijgt men vaak op naar een sfeer van licht. Wanneer men daar eenmaal is aangekomen, ontmoet men meestal wezens die uit een lichtsubstantie lijken te bestaan: ze stralen een allesdoordringende genegenheid en warmte uit. Ook ontmoet men daar vaak overleden familieleden of vrienden. Deze ervaring wordt gewoonlijk gevolgd door een ontmoeting met een opperwezen; hij wordt met verschillende namen aangeduid, afhankelijk van de levensovertuiging van de betrokkene. Vervolgens krijgt men te horen dat men terug moet gaan naar het aardse lichaam. Voordat het zo ver is, krijgt men echter vaak nog een terugblik op het leven dat men tot dusver heeft geleid: het hele leven kan dan in één ogenblik – als het ware panoramisch – worden overzien. Opvallend daarbij is, dat men ook ervaart welke uitwerking de eigen daden op het leven van anderen hebben gehad. Het lichtwezen probeert de mens daarbij te helpen om de samenhangen in zijn leven te begrijpen en vanuit een ander, ruimer perspectief te bekijken. Daardoor komt de betrokkene altijd tot het inzicht dat liefde en – in iets mindere mate – kennis de belangrijkste dingen zijn die er bestaan.
Frequent wordt melding gemaakt van een intens gevoel van vrede; ook pijnen zoals wij die kennen ontbreken. Karakteristiek is verder de tegenzin om terug te gaan naar het lichaam. BDE-ers verlangen ook nà hun ervaring vaak terug naar de sfeer waarmee zij in aanraking zijn geweest. Sommigen hebben er zelfs zo’n moeite mee om deze ervaring in hun latere leven te integreren, dat ze professionele hulp moeten zoeken. Doorgaans wordt de BDE echter goed verwerkt en gezien als een verrijking en verdieping van het leven. Alle onderzoekers naar dit verschijnsel rapporteren dat de geïnterviewden voor hun eigen gevoel dankzij de BDE evenwichtiger en gelukkiger mensen zijn geworden. Bovendien zijn zij veel spiritueler gaan leven, zonder zich daarbij overigens te storen aan kerkelijke scheidslijnen of dogmatiek. Mensen, die vòòr zo’n ervaring atheïst waren of agnost, gaan zich na een BDE vrijwel allemaal sterk interesseren voor religieuze en spirituele aspecten van het leven.
Vergelijking met de theologie
Om voor de hand liggende redenen zijn het vooral artsen en geestelijken die beroepshalve vaak geconfronteerd worden met mensen die beweren een BDE te hebben gehad. Bij beide beroepsgroepen was het verschijnsel al lange tijd min of meer bekend. Toch kwam het initiatief voor een systematisch onderzoek van BDE-verschijnselen uit de medische hoek. Theologen schrikken er meestal voor terug om de consequenties ervan voor hun eigen vakgebied te overdenken. Mijn stellige indruk is, dat zij bang zijn dat deze ervaringen de waarde van de kerkelijke dogmatiek ter discussie stellen. Inderdaad zijn er vanuit de kerkelijke dogmatiek al verschillende pogingen ondernomen om de traditionele, kerkelijke leer over leven en dood te verdedigen door de waarde en het waarheidsgehalte van bijna-dood-ervaringen te ontkennen of te bagatelliseren. Een sprekend voorbeeld daarvan vind ik het boek “Eeuwig leven?” van Hans Küng. Hij stelt daarin, dat BDE’s niets zeggen over het geestelijke leven en de wereld na de dood omdat de betrokkenen nog weer gereanimeerd konden worden en dus niet echt dood zijn geweest. (!) Daardoor hoef je je als theoloog dus ook niet meer bezig te houden met al die aspecten van de geestelijke wereld, waarin de theologie en bijna-dood-ervaringen elkaar tegenspreken – einde discussie.
Toch zijn deze angst en de daaruit voortkomende verdedigingsmechanismen niet zo nodig als door theologen vaak wordt aangenomen. Integendeel: deze ervaringen zijn naar mijn idee niet fundamenteel in tegenspraak met centrale leerstellingen uit de christelijke theologie. Zo is de notie van een ‘laatste oordeel’ wel te rijmen met de terugblik op het leven, waarvan vaak melding wordt gemaakt. Ook het feit dat daarbij een soort ‘gids’ of ‘opperwezen’ aanwezig is, die af en toe commentaar geeft bij het opnieuw doorleven van cruciale momenten uit dat leven, strookt met de gedachte van een ‘oordeel’ of ‘beoordeling’ van datgene, wat iemand met zijn leven heeft gedaan.
Er komen echter ook BDE’s voor, die elementen bevatten die minder gemakkelijk zijn in te passen in de christelijke traditie, ook al zijn ze er niet direct mee in tegenspraak. Zo zijn er enkele gevallen bekend, waarbij mensen in hun voorgeboortelijke staat werden waargenomen terwijl zij zich gereed maakten om af te dalen naar de aarde: op dat moment waren het al complete wezens, dus beslist geen embryo’s.
Dat brengt mij op een ander element waar veelvuldig verslag van wordt gemaakt: het geestelijke lichaam. Zodra de psyche van het lichaam wordt gescheiden, merken BDE-ers dat ze over een ‘lichaam’ beschikken dat heel andere eigenschappen bezit dan het aardse lichaam. Ook mensen, die één of meer ledematen hebben moeten missen, bezitten in die andere staat een volledig lichaam: dat bestaat steeds uit een soort lichtsubstantie. Dr. Moody brengt dit zelf in verband met de vergelijking die Paulus maakt: “Er zijn hemelse en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders dan die der aardse”.
BDE’s zijn verder in overeenstemming met veel voorstellingen over de dood en het hiernamaals die in andere grote wereldgodsdiensten voorkomen, met name het Boeddhisme. Zo lijken de beschrijvingen in het Tibetaanse Dodenboek over de eerste stadia na de dood verbluffend sterk op BDE-verslagen; mogelijk zijn zij er zelfs van afgeleid. Moody ziet dit als een bevestiging van de authenticiteit van BDE-verschijnselen. Hij vergeet echter te vermelden dat het Tibetaanse Dodenboek uitdrukkelijk beweert dat het hier slechts gaat om ‘projecties van de eigen ziel’. Dat is beslist méér dan een nuanceverschil!
Een glimp van het voortbestaan
Uit een in 1982 gehouden onderzoek van het bekende Gallup-instituut in de V.S. bleek dat ca. acht miljoen volwassen Amerikanen een BDE hebben gehad. Omgerekend naar de Nederlandse situatie zou dat betekenen dat ca. 450.000 volwassen landgenoten een dergelijke ervaring achter de rug hebben. Een predikant, met wie ik over dit onderwerp sprak, bevestigde tegenover mij dat hij van verschillende mensen uit zijn gemeente BDE-verhalen te horen had gekregen. Zonder uitzondering kwamen daarin dezelfde elementen voor die al eerder zijn genoemd: tunnel-ervaringen, een terugblik op het leven, lichtwezens etc. Zelf ken ik enkele mensen, die ooit zo’n ervaring hebben gehad.
De conclusie uit dit alles is, dat BDE’s vrij frequent voorkomende verschijnselen zijn. Ik denk dat we er niet aan hoeven te twijfelen dat veel mensen die in een levensbedreigende situatie verkeren dergelijke ervaringen hebben. Moeilijker wordt het als we ze wetenschappelijk willen verklaren. Juist het gegeven dat ze empirisch noch verifiëerbaar, noch falsifiëerbaar zijn, plaatst BDE-onderzoekers in een moeilijke positie. De verslagen erover bereiken ons immers altijd achteraf; nooit kan er met behulp van apparatuur rechtstreeks iets worden waargenomen wat in dezelfde richting wijst. De aanwijzingen voor de ‘echtheid’ ervan, d.w.z. voor de veronderstelling dat we hier inderdaad te maken hebben met een ander niveau of dimensie van de werkelijkheid, zijn echter sterk. Moody noemt als belangrijkste argument hiervoor de uittredingservaringen: BDE-ers kunnen tijdens de klinische dood exact – en zelfs beter dan via de ‘normale’ zintuigen – waarnemen wat er zich bv. in en rondom de operatiekamer afspeelt. Bij navraag blijken hun beschrijvingen nauwkeurig te kloppen met de werkelijke gebeurtenissen tijdens de reanimatiepoging. Ze waren zelfs in staat om de gedachten van de aanwezigen te lezen (!) Ook dit kon in veel gevallen worden bevestigd.
Als dit laatste inderdaad het geval is, bestaan er sterke aanwijzingen voor het optreden van buitenzintuiglijke waarneming tijdens zulke momenten.
Conclusie
Mogen we nu, op grond van wat tot dusver over deze verschijnselen bekend is, ook spreken van ervaringen van een ‘hiernamaals’? Als we afgaan op de gangbare modellen voor wat onder ‘wetenschap’ moet worden verstaan, is zo’n uitspraak beslist niet toegestaan. Maar het probleem is juist, dat wetenschapsmodellen betrekking hebben op – en geïntegreerd zijn in – onze empirische werkelijkheid. Als er dimensies van de werkelijkheid bestaan, waarin volstrekt andere wetten en condities heersen dan hier op aarde, verliezen onze wetenschappelijke technieken en modellen daar hun geldigheid. Om dezelfde reden kunnen theologische uitspraken over andere niveau’s van de werkelijkheid evenmin op hun geldigheid worden getoetst. Wat de BDE’s betreft: ze spotten met onze opvattingen over logica en met gangbare begrippen van tijd, ruimte en causaliteit. Ze kunnen dus alleen vanuit hun eigen wetmatigheden begrepen worden. Een volstrekt empirisch bewijs kan dus niet worden geleverd. Een heel sterk argument voor hun echtheid en waarheidsgehalte vind ik echter, dat BDE’s als twee druppels water lijken op ervaringen van stervenden, die daarna inderdaad zijn overleden. Je mag aannemen dat de spirituele ervaringen van mensen, die enkele dagen of uren later metterdaad overlijden en dus niet weer naar het leven terugkeren zoals BDE-ers, alvast een vooruitblik vormen op de wereld die ons na de dood te wachten staat. Deze stervenservaringen, zoals o.a. verwoord in het boek “Op de drempel: visioenen van stervenden” van Osis en Haraldsson, vertonen verbluffend veel overeenkomsten met de bijna-dood-ervaringen die Moody beschrijft. Daarmee vervalt m.i. het argument, dat BDE’s niets zeggen over het voortbestaan, omdat de betrokkenen nog weer gereanimeerd konden worden en dus niet dood zijn geweest. Beide soorten ervaringen bieden ons een blik in het overgangsgebied tussen leven en dood en laten ons zien wat ons in de wereld aan de overkant te wachten staat. Het enige middel dat we hebben om ons tijdens ons leven daarvan ook maar in verste verte een voorstelling te maken is onze verbeeldingskracht. Dan nog schieten woorden ons tekort. Uiteindelijk is het dus een kwestie van ‘geloof’. Maar dan van een geloof in dingen, waarvoor misschien geen spijkerharde bewijzen, maar wel heel veel aanwijzingen voorhanden zijn. Op dat niveau mogen we hier voor mijn gevoel zeker spreken van een ‘glimp van het voortbestaan’.
Hendrik Klaassens