Artikel lezen – printen versie
(Gegeven door de Heer op 18 Augustus 1840)
Weliswaar staat het met de mens in dit opzicht als met een boom, wiens vrucht ook niet in een keer rijp wordt, maar geleidelijk aan. Maar als de lente mooi en helder was en de zomer voortdurend warm, afgewisseld met kleine regenbuien, dan zeggen jullie: “Dit jaar zullen we een vroege oogst hebben!” Welnu, zo is het ook met jullie, als men zijn jeugd opgewekt, in zachtmoedigheid en liefde tot Mij heeft doorgebracht, dan zal ook de zomer alles levend makend warm worden, afwisselend met genaderegen van de hemel, en jullie kunnen er van verzekerd zijn, dat de eeuwige, gouden herfst tot blijvende rijping van de onsterfelijke vrucht niet meer ver zal zijn. Want voor zoveel iemand van Mij wedergeboren wil zijn, dienovereenkomstig moet hij zijn zonden inzien en deze tot zijn verootmoediging openlijk bekennen, dat is: uiterlijk ernstig door de biecht, en innerlijk aan Mij, en moet Mij om vergeving vragen, zoals het in Mijn gebed is aangegeven; hij moet gelijk Petrus echt berouwen droefheid en angst ondergaan en wenen om het zo onschatbare verlies van Mijn genade en hij moet zich zeer ernstig voornemen, beslist nooit meer te willen zondigen.
Verder lezen →