Artikel lezen – printen versie
Het eerste hoofdstuk van “Over de aardbollen in ons zonnestelsel”
van Emanuel Swedenborg
1. Aangezien door de Goddelijke Barmhartigheid des Heren de innerlijke organen, die tot mijn Geest behoren, in mij werden geopend, en mij daardoor gegeven werd met geesten en engelen te spreken, niet alleen met hen, die nabij onze aarde zijn, maar ook met die, welke in de nabijheid van andere aardbollen zijn; en omdat ik voorts een ernstige begeerte had te weten, of er andere aardbollen waren, en hoe die waren, en wat hun bewoners; werd het mij van de Heer gegeven met de geesten en engelen van die andere aardbollen te spreken en mij met hen te onderhouden; met sommigen gedurende een dag, met sommigen een week lang, en met anderen maanden lang, en door hen te worden onderricht aangaande de aardbol, die zij bewoond hadden en in wiens nabijheid zij waren; over het leven, de zeden en de eredienst der bewoners, en over verscheidene andere dingen aldaar, die de vermelding waardig zijn. En omdat mij op die wijze gegeven werd die dingen te weten, is het mij vergund die te beschrijven, naar hetgeen ik gehoord en gezien heb. Het is nodig te weten dat alle geesten en engelen uit het menselijk geslacht zijn, (a); en dat zij in de nabijheid van hun aarde zijn (b); en weten wat zich daarop bevindt, en dat daarom een mens door hen kan worden onderricht, wanneer zijn innerlijke organen zover geopend zijn, dat hij met hen spreken en zich met hen onderhouden kan, want de mens is in zijn wezen een geest (c), en één met de geesten wat zijn innerlijk betreft (d); om deze reden kan hij, wiens innerlijke organen door de Heer geopend zijn, met hen spreken als de ene mens met de anderen (e); en dit is mij nu gedurende de laatste twaalf jaren dagelijks vergund geweest.
Verder lezen