Artikel lezen – printen versie
GJE boek 5 hoofdstuk 250
(De Heer tot Petrus)
Het spreekt vanzelf, dat in deze wereld voor grote en grove misdadigers ten aanzien van de rechten van de mensen ook geweldige en grote wereldgerichten moeten zijn en bestaan, daar anders tenslotte niemand meer zeker van zijn leven zou zijn.
Maar wat betreft de meer kleine afdwalingen, die niet zelden gebeuren onder de mensen, deze zullen voor de rechterstoel van het barmhartige en verzoenlijke hart worden vereffend, opdat uit de kleine vergissingen van de mensen onder elkaar geen grote en zware misdaden zullen voortkomen; want waarlijk Ik zeg: roof, moord en doodslag zijn uiteindelijk toch niets anders dan gevolgen van aanvankelijk kleine afdwalingen der mensen onder elkaar, uit louter, kleine, wereldlijke overwegingen van eigenbaat en eigendunk en op zichzelf gericht zijn.
Verder lezen