[2] Maar voor het dorp bevond zich een regionaal tolhuis. En wie zagen we daar bij de slagboom aan de toltafel zitten: de jonge man (hij was pas vijfendertig, wat bij de Joden nog jong was), die in het vorige huis als één van de acht broers, die de jichtlijder hadden weggebracht, zo'n wijze toespraak hield.
[3] Toen de Farizeeën en schriftgeleerden hem zagen, zeiden ze: 'Dat is niet zo best! Hij is zowaar een Romeins tollenaar! Die zal nu wel een schrikbarende tol van ons eisen! Wat moeten we nu doen?'
[4] Ik zeg: 'Maak je maar geen zorgen, want dat is niet nodig! Ik regel dat wel.'
[5] Met deze woorden loop Ik op de tollenaar af en zeg tegen hem: 'Matthéus (zo heette hij), laat iemand anders aan deze tafel gaan zitten en volg jij Mij!' En meteen stond hij op, gaf de tafel aan een ander en volgde Mij zonder enig commentaar. (Matth. 9:9) En toen de voor de slagboom staande leerlingen en Farizeeën en schriftgeleerden vroegen wat ze betalen moesten,
[6] Zei Matthéus: 'Ditmaal heeft de Heer voor jullie allen de tol voldaan, want Hij heeft mijn oom gezond gemaakt. Hoe zou ik nu van Hem, de goddelijke meester, tol kunnen verlangen?!'
[7] De slagboom ging omhoog, en ze gingen allemaal kosteloos erdoor.
[8] In het dorp gekomen bracht Matthéus ons naar zijn huis, waarin alle tollenaren die bij deze belangrijke tol werkten en een aantal opzieners en andere 'zondaars' -volgens het oordeel van de Joden, Farizeeën en schriftgeleerden - aan het middagmaal zaten. Het huis van Matthéus was groot en het was tevens een herberg, waarin de Joden moesten betalen om iets te eten en te drinken te krijgen, terwijl de tollenaars, opzieners en 'zondaren' niet behoefden te betalen, omdat ze in dienst waren van het huis, dat de tol van de Romeinen in pacht had.
[9] Ik werd meteen door alle tollenaars aan tafel uitgenodigd, en buiten kregen Mijn leerlingen en ook de Farizeeën en schriftgeleerden voldoende brood en wijn, waarover de leerlingen best te spreken waren.(Matth. 9:10) De Farizeeën en schriftgeleerden echter niet, want ze waren beledigd omdat zij niet, net als Ik, aan tafel genodigd waren.
[10] Terwijl Ik dus al met een groep tollenaren en zondaren aan tafel zat, arriveerden er nog een aantal tollenaren en zondaren, die uit andere plaatsen afkomstig waren; want het huis van Matthéus stond in de verre omtrek bekend als zeer welgesteld en gastvrij, en vooral op de sabbat hield men daar grote bijeenkomsten. Ze groetten Mij allen erg vriendelijk en zeiden, dat dit huis geen grotere eer te beurt kon vallen dan dat Ik daar te gast was. En ze vergrootten de tafel en kwamen allen aan Mijn tafel zitten.
[11] De Farizeeën en schriftgeleerden verdrongen zich intussen voor de grote poort van het huis, om te kunnen zien wat Ik deed en sprak. Toen ze zagen, dat Ik zeer vriendelijk met de tollenaren en zondaren omging, ergerden ze zich inwendig behoorlijk en vroegen aan Mijn leerlingen, die buiten bij hen waren: 'Waarom eet jullie meester eigenlijk met tollenaren en duidelijke zondaren? Hoort hij daar in 't geheim soms bij?' (Matth. 9: 11)
[12] Omdat Ik die vraag verstond, richtte Ik Mij vanaf de tafel tot hen daar buiten en zei kort en blijmoedig :'De sterken en gezonden hebben de dokter niet nodig, maar alleen de zieken! (Matth. 9:12) Ga echter heen en leer, wat dit betekent:
[13] 'Ik verheug Mij over de barmhartigheid en niet over het offer!'
[14] Want Ik ben gekomen om de zondaren tot boetedoening op te wekken -en niet voor de vromen, die de boetedoening niet nodig hebben!' (Matth. 9:13)
[15] De Farizeeën en schriftgeleerden legden deze woorden ten gunste van zichzelf uit en zeiden verder niets meer; want ze voelden zich daardoor gestreeld.
[16] Ik hield daarna het gezelschap bezig met allerlei gelijkenissen, waarin het menselijke leven in zijn zwakheid, en de uit deze zwakheden maar al te vaak voortkomende verworpenheid, op een heel duidelijk begrijpbare manier voorgesteld werd. Zo gaf Ik hen ook kernpunten voor het juiste opvoeden van kinderen en liet hen zien, hoe een slechte opvoeding op den duur alle mogelijke kwalen, zowel geestelijk als lichamelijk, ten gevolge moet hebben.
[17] Ook legde Ik het gezelschap uit, waarom God de mens schiep, en hoe de mens als een vrij wezen uit zichzelf in volle vrijheid datgene tot stand moet brengen, waarvoor God hem heeft geschapen, om daardoor een volmaakt onvergankelijk geestelijk wezen te worden.
«« 120 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.