De berg beeft.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 151 / 242 »»
[1] Maar de leiders in Kapérnaum benoemden anderen en zonden die achter Mij aan. En ook die moesten hard vechten tegen de storm; want het waren de zogenaamde hondsdagen en de herfst was dichtbij, en in die periode stormt het veel in Galiléa en nog meer op de zee van dit land. En pas op de vijfde dag kwamen ze in de plaats waar Ik Mij nog ophield, en ze verlangden een gesprek met Mij. Ik liet ze echter niet binnenkomen, want Ik wist wel wat ze wilden, maar Ik liet hen weten dat Ik hier nog langer zou blijven en van hier uit de nabijgelegen plaatsjes zou bezoeken, - en dat ze zich kalm moesten houden, want anders zou het hen heel slecht bekomen!
[2] Het was net na sabbat, wat nu zondag is, en tevens een bijzonder heldere en mooie dag, en Kisjonah kwam naar Mij toe en stelde Mij en alle aanwezigen voor om de dichtstbijzijnde hoge berg te beklimmen.
[3] Dit was een berg die nog geen naam had. Want de aardrijkskunde stond toen nog in de kinderschoenen, en daarom hadden de meeste bergen, dalen, vlakten, meren, beken en kleinere rivieren geen algemeen geldende eigen namen, maar alleen die, welke de in de omgeving wonende mensen hen gaven. Het lastigste ging het met de namen van de bergen.
[4] Bergen, die niet zoals de Tabor, de Libanon, de Ararat en de Sinaï op zichzelf stonden, maar die tot een grote en uitgestrekte bergketen behoorden, hadden gewoonlijk geen eigen naam, behalve een aantal dat een plaatselijke en van de tijd afhankelijke naam had. Dat was niet zelden de naam van de een of andere rijke bergbezitter, die daar zijn kudden liet weiden; als er een andere bezitter kwam, dan kreeg de berg ook een andere naam. Dat was ook het geval bij deze berg, die naar de tollenaar genoemd was en eigenlijk al bij Griekenland hoorde.
[5] Daarom was dit plaatsje, omdat het op de grens tussen Galiléa en Griekenland lag, een belangrijke tolplaats, want van daaruit liep een tamelijk begaanbaar bergpad uit Galiléa over het gebergte naar Griekenland waarover vele duizenden kooplieden trokken en op kamelen, bergpaardjes en ezels hun veelsoortige waren vervoerden.
[6] Toen de pas gearriveerde Farizeeën hoorden dat wij de hoge berg beklimmen wilden, vroegen ze aan Kisjonah of ze mee mochten met het gezelschap. Kisjonah zei: 'Als u geen kwaad in de zin hebt, dan biedt de berg, die van hier tot Griekenland ongeveer twintig uur gaans lang en ongeveer vijf uur gaans breed geheel mijn bezit is, voldoende ruimte om ook u op te nemen. Maar ik kan u beslist niet gebruiken als u kwaadwillige spionnen bent van het priesterdom in Kapérnaum en Jeruzalem, want ik ben een Griek en nu een zeer toegewijd aanhanger van de heilige en volgens mijn mening alleen echte leer van deze goddelijke meester van alle meesters, en dan zou ik mij met ieder mij ten dienste staand middel tegen uw gezelschap verweren! Raadpleeg uw hart! Is het zuiver, dan hebt u vrij toegang; is het onzuiver, dan kunt u beter meteen weer daarheen gaan, waar u vandaan bent gekomen!'
[7] De Farizeeën zeggen: 'Wij zijn zuiver en hebben geen arglist in onze harten. Wij volgen Mozes en wij zijn Joden, zoals ook Jezus een Jood is en de wet van Mozes nooit te niet kan doen. Men hoort echter van alle kanten veel vertellen over zijn daden en lessen, en wij moeten daarom beslist weten of zijn daden en lessen Mozes wet niet opheffen. Als ze Mozes en de profeten bevestigen, dan nemen wij ze ook aan; doen ze het tegendeel, dan is het wel duidelijk dat we daartegen moeten zijn!'
[8] De tollenaar zegt: 'Zoals u nu spreekt, spraken uw voorvaderen ook tegen de profeten en ze hebben hen later als godloochenaars gestenigd, en ik ken er maar weinig die niet gestenigd werden. En toch haalt u bij iedere gelegenheid de profeten aan en roemt hen! Maar uw voorvaderen waren precies dat, wat u bent, en u bent geen haar beter dan uw voorvaderen die de profeten stenigden. Daarom twijfel ik ook aan uw bedoelingen ten opzichte van deze heilige profeet der profeten,
[9] U noemt uzelf wel volgelingen van Mozes; maar met uw doen en laten staat u verder van Mozes af dan dat deze aarde van de hemel verwijderd is! Onderzoek uzelf dus, of u waardig bent om met ons mijn berg te beklimmen!'
[10] Ik zeg tegen Kisjonah: 'Laat ze maar meekomen! Als het teveel voor hen wordt zullen ze wel teruggaan; want geen van hen heeft ooit een berg beklommen! Misschien reinigt de zuivere lucht van deze hoge berg hun harten een beetje.'
[11] Kisjonah vond dat goed, en met van alles bij ons gingen we op weg naar boven.
[12] De vijf dochters ontbraken niet en liepen als kuikens om Mij heen, ondervroegen Mij over zeer verschillende dingen van de oorspronkelijke schepping en over het ontstaan van zulke bergen, en Ik legde hun alles zodanig uit dat ze het begrijpen konden, Ook de vele leerlingen en veel mensen die ons begeleidden, luisterden als ze maar even konden mee naar Mijn uitleggingen en dat deed hun bijzonder veel genoegen.
[13] Maar Nathánaël, die het meest doordrongen was van Mijn goddelijkheid, sprak zo nu en dan met de berg en zei: '0 berg! Voel je, Wie er nu Zijn voeten op je zet?' En iedere keer als Nathánaël zo'n diepzinnige vraag stelde aan de berg, trilde de berg zodanig dat allen het voelden.
[14] De Farizeeën werden daarom erg bang en begonnen het volk te overreden om zich niet verder naar boven te wagen. Het zou best eens een van oudsher heilige berg kunnen zijn, die geen onwaardige betreden , mocht of de berg zou gaan beven en uitbarsten en vanwege die ene onwaardige allen vernietigen! .
[15] Het volk zei echter: 'Gaan jullie dan maar alleen terug; want bij ons heeft de berg nog nooit gebeefd, hoewel we hem al vaak beklommen hebben!'
[16] Toen begonnen de Farizeeën op het volk te mopperen. En de berg beefde weer tijdens het mopperen van de Farizeeën, en die keerden daarop snel om en liepen wat ze lopen konden, de berg af terug naar de vlakte, en op deze manier waren wij in één keer verlost van onze hinderlijke begeleiders.
[17] Wij zetten toen onze reis heel rustig voort en bereikten zo tegen de avond de wijd uitgestrekte bergboerderijen van Kisjonah, waar we ook de nacht doorbrachten. Vanwege de vermoeidheid van de vrouwen begonnen we pas op de tweede dag met de beklimming van de hoogste top van deze berg, van waaruit men een buitengewoon mooi en ver uitzicht had over heel Judéa, Samaria, Galiléa en een groot deel van Griekenland.
«« 151 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.