[2] De Joden verwonderden zich erg over wat Ik zei; Ik liet ze echter staan en ging met Mijn leerlingen de tempel uit naar buiten. De Joden volgden Mij heimelijk, want ze durfden Mij niet openlijk te volgen, omdat Ik over het 'doden door Mijn tekenen' gesproken had. Zij begrepen niet dat daarmee het doden van het geestelijk beginsel en niet het doden van het lichaam bedoeld werd, en zij hielden, net als alle welgestelden, erg veel van het aardse leven.
[3] Toch ging een van hen buiten de tempel naar Mij toe en zei: Meester, ik erken U en zou graag bij U in de buurt blijven: waar woont U op dit moment?'
[4] (Maar Jezus vertrouwde hen niet; want Hij kende ze allemaal. En het was voor Hem niet nodig, dat iemand over een mens getuigde; want Hij wist heel goed, wat in de mens was. Joh. 2:24-25) Ik zag echter dat hij het niet meende en dat zijn wens om Mijn verblijfplaats te weten te komen, niet oprecht bedoeld was, daarom zei Ik tegen hem, zoals ook later tegen nog menige onoprechte vrager, het volgende aforisme: 'De vogels hebben hun nesten en de vossen hun holen; maar de Zoon des mensen heeft zelfs geen steen waarop Hij Zijn hoofd neer kan leggen, en hier in deze stad al helemaal niet. Ga echter heen en maak uw hart zuiver en rein; kom dan terug met oprechte, maar niet met verraderlijke plannen, en zie dan eens hoe u aan Mijn zijde leven kunt.'
[5] Hij zei echter: 'Meester U vergist Zich in mij en mijn vrienden; als U nog geen onderdak heeft, kom dan toch naar ons en wij verschaffen U en Uw leerlingen en andere vrienden een onderdak en U bent onze gast zolang U wilt!'
[6] Ik zag echter heel goed dat dit niet oprecht gemeend was en zei: 'Wij kunnen ons niet aan jullie toevertrouwen, want jullie zijn vrienden van Herodes en net als hij zijn jullie sensatiezoekers, vooral als het voor niets te krijgen is. Ik ben niet naar deze stad gekomen om de Herodianen met een blijspel bezig te houden, maar om hier bekend te maken dat het Rijk van God dichtbij is gekomen en dat jullie, als je deel wilt hebben aan dit Rijk, werkelijk boete zult moeten doen! Kijk, dat is het doel van Mijn aanwezigheid in deze tijd en daar is jullie behuizing niet bij nodig! Want degene, die in een huis woont, kan alleen naar buiten door de deur die van een slot en een grendel voorzien is, waarmee men van een gast een gevangene kan maken. Degene echter, die in volle vrijheid zijn onderdak uitkiest, is daardoor ook vrij en kan gaan en staan waar hij wil!'
[7] De Jood zegt: 'Hoe kunt U ons zo beschuldigen! Denkt U dan dat wij de heiligheid van het gastrecht niet eerbiedigen? Als wij U als gast uitnodigen en als U dan als gast in ons huis komt, dan bent U het heiligste in huis en wee hem, die zich aan U zou vergrijpen! Het gastrecht is bij ons het heiligste recht, hoe kunt U dit recht dan verdacht maken?!'
[8] 'Dit heiligste recht van jullie ken Ik wel', antwoord Ik,'maar Ik ken ook nog het andere: zolang een gast in jullie huis is, geniet hij het gastrecht, maar als hij dan het huis verlaten wil, wachten voor de deur de gerechtsdienaars en de lansknechten, zij nemen de gast in ontvangst en ketenen en boeien hem! Zeg nu eens, behoort dat ook bij jullie aloude gastvrijheid?'
[9] Daarop zegt de Jood ietwat verlegen: 'Wie kan met een goed geweten onze huizen daarvan beschuldigen?'
[10] Ik zeg: 'Degene, Die het weet! Is niet een paar dagen geleden een mens op deze manier in handen van het gerecht gespeeld?'
[11] Nu zegt de Jood nog meer verlegen: 'Meester, wie heeft U dat verteld? En als het al waar zou zijn, zegt U dan Zelf eens, had die misdadiger dat dan niet verdiend?'
[12] Ik zeg: 'Bij jullie is veel een misdaad, wat bij God en bij Mij geen misdaad is; want voor jullie harde harten zijn er veel misdaden, waarvoor Mozes geen wet heeft gegeven. Dat betreft voorschriften van jullie zelf en daardoor kan naar Mijn mening geen enkel mens tot misdadiger verklaard worden! Want jullie voorschriften zijn zondig tegen de wetten van Mozes. Hoe kan nu iemand, die zich aan de wetten van Mozes houdt, door jullie voorschriften een misdadiger worden?! O, Ik zeg jullie: Jullie zitten allemaal vol arglistigheid en schandelijke boosaardigheid!'
[13] De Jood zegt: 'Hoe kan dat nou? Mozes heeft ons het recht gegeven om voor speciale gevallen voorschriften te maken en dus zijn onze weldoordachte voorschriften net zo belangrijk als de wet van Mozes! Is degene, die ze niet houdt dan niet net zo goed een misdadiger, als degene, die tegen het rechtstreekse gebod van Mozes zondigt?'
[14] 'Bij jullie wel, maar bij Mij niet!', zeg Ik, - 'Mozes schreef voor, dat je je ouders moet liefhebben en eren; jullie zeggen echter en de priesters gelasten zelfs: Wie in plaats daarvan offert in de tempel, is zelfs beter af, want daarmee koopt hij zich vrij van het gebod van Mozes. Maar als er dan iemand naar jullie toekomt en zegt: ' Jullie zijn godloochenaars en ellendige bedriegers, want je heft de wet van Mozes op door een voorschrift van jezelf ter wille van je hebzucht, en daarmee kwel je de arme mensen' -kijk dan heeft die mens volgens jullie een misdaad begaan en dan lever je hem op de deurdrempel uit aan het gerecht. - Zeg eens, heeft deze waardige mens dat wel verdiend, of zijn jullie tegenover Mozes niet veel grotere misdadigers?'
[15] Nu werd de Jood ontstemd en ging weg naar zijn andere genoten, waaraan hij alles vertelde wat hij van Mij gehoord had. Zij schudden hun hoofden en zeiden: 'Vreemd! Hoe kan deze mens dat weten?' - Ik verliet echter die plaats en ging met de Mijnen in een kleine herberg buiten de stad en bleef daar enige dagen.
«« 15 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.