[2] Onze kleine bezitting is verloren; de slechte Farizeeën hebben haar in beslag genomen en zij hebben onze woning samen met de tuin vol gewassen aan een vreemde verkocht! Weet Je, ik en Je broers en zusters zijn niet meer zo jong om het zware daglonerswerk te doen; en ook al zouden we dat willen, dan hebben deze slechte tempelheersers onder bedreiging van zware straffen alle Joden toch verboden om ons wat voor werk dan ook te geven, en evenmin een aalmoes! Wat moeten we nu doen, en waar moeten we van leven?!'
[3] Dan zeggen Baram en Kisjonah tegelijk: 'Hooggeëerde moeder, die God de eindeloze genade heeft waardig bevonden, om door haar de allerhoogste zoon van alle hemelen in deze slechte wereld te laten geboren worden, maakt u zich daar maar geen zorgen over! Kijk, in de eerste plaats zijn wij staatkundig gezien geen Joden meer, maar naar buiten toe zijn wij Grieken, hoewel wij in onze harten echte Mozaïsche Joden zijn! Beiden zijn wij - de Heer zij alle lof - rijk; kom daarom met al uw verwanten bij ons wonen, en u zult niets te kort komen!'
[4] Ik zeg: 'Vrienden! Jullie voorstel is balsem voor Mijn hart! Mijn zegen en Mijn genade zal eeuwig jullie deel zijn. Maar eerst zal Ik naar huis gaan en zien, met welk recht de slechte booswichten het kleine en met veel moeite verkregen bezit van moeder, Jozefs rechtmatige vrouw, hebben geroofd.
[5] Dan zal Ik ook met Jaïrus een paar woordjes te spreken hebben; want zijn dochter zal weer ziek worden, en dan komt hij wel. En Ik zal met hem praten. We zullen nu echter, omdat het werkelijk zo ernstig is en het slechte hellebroedselons allerwegen vallen heeft gezet, meteen opbreken en de zee op gaan; die heeft geen val voor ons uitstaan!
[6] Aan de zee zal Ik eerst het volk nog door middel van beelden veel over het Rijk der hemelen onthullen, opdat niemand zich te eniger tijd verontschuldigen kan door te zeggen: 'Hoe zou ik dat hebben moeten geloven en doen, terwijl ik er nooit iets over hoorde?!' Als de oude booswichten komen, dan moet het volk hen niet tegenhouden opdat ze zich eens nog minder zullen kunnen verontschuldigen.
[7] Vriend Kisjonah, ga jij vast en maak je grote schip klaar; want dat zullen we nodig hebben!' Kisjonah staat met de zijnen op, en gaat om aan Mijn wens te voldoen.
[8] Baram vraagt Mij echter, omdat Ik niet meer in zijn huis kan en wil blijven, of hij Mij mag begeleiden.
[9] En Ik zeg: 'Net zo ver en net zo lang als je maar wilt! Want Ik heb nog nooit het eerlijke en echte verlangen van iemand afgewezen of onverhoord gelaten!' Baram regelt derhalve zijn zaken, geeft zijn vrouw en kinderen opdracht over wat zij tijdens zijn afwezigheid moeten doen, en hoe zij tegen slechte vijanden op moeten treden. Vervolgens neemt hij wat goud mee en gaat met ons allen naar buiten aan de zee, en een zeer grote volksmenigte volgt ons op de voet. (Matth. 13:1)
[10] Ook de oude Farizeeën mankeren niet, hoewel ze zich verkleed hebben, opdat het volk ze niet zal herkennen. Wanneer we aan de zee komen, dringt het volk onder het voortdurende roepen van 'Heil aan de zoon van David!' zo dicht naar de oever, dat Ik met Mijn verwanten geen plaats meer heb om te staan, en al Mijn talrijke leerlingen nog minder .
[11] Daarom zei Ik tegen Kisjonah: 'Laat de trap op de oever zakken; wij moeten in het schip, want het land wordt ons te eng!' Kisjonah liet snel de trap neer, en wij klommen meteen op het schip. (Matth.13:2) Maar omdat het volk Mij het schip in zag gaan, dacht het dat Ik meteen zou wegvaren. Daarom begon het luid te vragen om hen de beloofde leer van het hemelrijk te geven!
«« 190 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.