De nachtprediking.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 1)

«« 221 / 242 »»
[1] Als iemand te voet een lange weg heeft afgelegd en tenslotte een herberg bereikt, dan zal hij als hij niet direkt naar bed gaat maar zich matig beweegt en de volgende morgen al voor het opgaan van de zon op is, de gehele dag geen moeheid merken, en hoe langer hij zijn reis op die manier voortzet, des te minder daardoor vermoeid raken.
[2] Maar als iemand die net zo vermoeid van een dagtocht, in een herberg aankomt, meteen naar bed gaat en pas de volgende dag 's middags op staat, dan zal hij zijn verdere reis voortzetten met totaal verstijfde voeten en met een geheel verward hoofd en na een poosje lopen zal hij zo moe zijn dat hij vurig verlangt naar een rustpauze, en het kan zelfs gebeuren dat hij langs de weg blijft liggen en dood gaat als hij mogelijkerwijs geen hulp krijgt.
[3] Waar komt dat door? Door zijn eigen te grote zin om te rusten en het daarmee verbonden zelfbedrog, dat de rust de mens zou versterken.
[4] Als iemand zich in de een of andere kunst, waarvoor een grote mate van hand en vingervlugheid vereist is, een grote verbazingwekkende perfectie wil bereiken, dan vraag Ik je: Zal hij die ooit bereiken, als hij in plaats van iedere dag voortdurend vlijtig te oefenen, zijn handen en vingers in zijn zakken steekt en dag na dag niets doend rondloopt, omdat hij angst heeft dat hij door het vermoeien van zijn vingers en handen, deze te stijf en te onhandelbaar zou maken voor het nagestreefde kunstenaarschap?
[5] Waarlijk, Ik zou Zelf ondanks al Mijn onbegrensde wijsheid niet het moment kunnen voorspellen waarop zo'n leerling van de kunst een virtuoos zou worden! Daarom, beste vrienden en broeders, zeg Ik nogmaals tegen jullie:
[6] Alleen voortdurende werkzaamheid voor het algemeen welzijn van de mensen is goed! Want al het leven is een vrucht van de voortdurende en onvermoeibare activiteit van God en kan daarom slechts door ware werkzaamheid in stand gehouden worden en voor de eeuwigheid bewaard blijven, terwijl uit het nietsdoen alleen maar de dood voor de dag komt en komen moet.
[7] Leg je handen op je hart en besef, hoe het steeds maar door dag en nacht werkzaam is! Alleen van die werkzaamheid hangt het leven van het lichaam af; als het hart echter eens stil gaat staan, is het - denk Ik - met het natuurlijke leven wel gedaan!
[8] Zoals echter de rust van het lichamelijke hart duidelijk de dood van het lichaam is, zo is ook de vergelijkbare rust van het hart der ziel, de dood van de ziel!
[9] Het hart van de ziel heet echter 'liefde', en het kloppen van dit hart uit zich in de echte en complete werken der liefde.
[10] Het voortdurend uit liefde handelen is derhalve de nooit moe wordende polsslag van het hart der ziel. Hoe vlijtiger dat zielehart slaat, hoe meer leven er in de ziel komt, en als zich daardoor een voldoende hoge levensenergie in de zielontwikkeld heeft, zodanig, dat deze de goddelijke, allerhoogste levensenergie evenaart, dan wekt zij het leven van de goddelijke geest in zich op.
[11] Deze geest, die puur leven is, omdat hij de onvermoeibare hoogste activiteit zelf is - vloeit dan in de hem door de werken der liefde geheel gelijk geworden ziel, en dan is het eeuwige onvergankelijke leven in de ziel volledig begonnen!
[12] Zie je, dat is nu allemaal het gevolg van werkzaamheid, maar nooit van luie rust!
[13] Ontvlucht daarom de rust en zoek de volle werkzaamheid, en je loon zal het eeuwige leven zijn!
[14] Geloof maar niet, dat Ik gekomen ben om de mensen van deze aarde vrede en rust te brengen; o nee, maar wel het zwaard en de oorlog!
[15] Want de mensen moeten door de nood en allerlei tegenspoed aangezet worden tot werkzaamheid, omdat ze anders trage, gemeste ossen zouden worden die zichzelf vetmesten als voer voor de eeuwige dood!
[16] Ook veroorzaken nood en tegenspoed in de mens opeenvolgende gistingsprocessen, waaruit zich op den duur toch iets geestelijks ontwikkelen kan.
[17] Natuurlijk kun je zeggen: 'Door nood en tegenspoed ontstaan ook toorn, wraak, moord en doodslag en nijd, hardvochtigheid en vervolging!' Dat is beslist waar; maar hoe erg deze zaken ook zijn, de gevolgen daarvan zijn toch nog beter dan de luie rust, die dood is en geen goed en ook geen kwaad veroorzaakt.
[18] Daarom zeg Ik jullie: Loop warm voor Mij of blijf koud voor Mij; want een lauwe spuug Ik uit!
[19] Een actieve vijand heb Ik liever dan een lauwe vriend; want de actieve vijand noopt Mij om zo actief mogelijk te zijn, opdat Ik hem win of de goede weg insla om hem voor Mij voor altijd onschadelijk te maken; bij een lauwe vriend wordt Ik Zelf ook lauw, en zal Ik iets aan die vriend hebben als Ik in nood kom?!
[20] Een lauwe bestuurder is daarom een plaag voor zijn volk; want daardoor vergaat de geest van het volk, en de mensen verworden tot pure gemeste ossen en pakezels! Maar een krachtige en zelfs tirannieke bestuurder maakt het volk levend, en alles is zo actief mogelijk om toch maar geen straf op te lopen; en als de tiran het te bont maakt, dan zal het volk zich tenslotte massaal verheffen en zich van zijn beul bevrijden.
[21] Ik geloof, dat Ik nu voldoende over de waarde van de werkzaamheid gesproken heb, en Ik ben ervan overtuigd dat jullie deze les allemaal hebben begrepen. Dus, als iemand dat wil en vindt dat zijn lichaam slaap nodig heeft, Iaat die dan een bed opzoeken; wie echter gedurende de nacht met Mij waken wil, die blijve hier!' Daarop zeggen allen: 'Heer, hoe zouden wij nu kunnen slapen, als U waakt?! - Alleen moeder Maria schijnt lichaamsrust nodig te hebben, dus kunt U tegen haar wel zeggen dat ze moet gaan slapen.'
[22] Maar hoewel Maria achter Mij op een leunstoel wat sluimerde, hoorde ze toch wat er gezegd werd, ze ging rechtop zitten en zei heel vriendelijk tegen de spreker: 'Vriend, ik zeg tegen jou, omdat jij meestal de woordvoerder voor al je medeleerlingen bent, dat jouw bezorgdheid voor mij een beetje overbodig is; want weet je, ik heb voor mijn Heer al wel een paar honderd slapeloze nachten doorwaakt, en ik leef nog steeds - en als het Zijn wil is zal ik er weer zo veel doorwaken en mijn leven niet verliezen! Hebben jullie dus allemaal maar geen zorgen over mij; het is voldoende als er Een aan mij denkt!'
[23] Deze woorden waren echter aan Thomas gericht. Hij ging naar Maria en vroeg haar om zijn goed bedoelde mening niet onvriendelijk op te nemen. Maar Maria suste hem en was zeer vriendelijk over zijn zorg over haar en het werd Thomas weer lichter om het hart, zodat hij weldra weer helemaal gerustgesteld naar zijn plaats ging.
[24] Toen bleef het een poos stil. Niemand zei iets; want ze dachten allen nu diep erover na, en het licht van de waarheid van het vertelde werd steeds helderder voor hen.
[25] Alleen Matthéus zei na een poosje bij zichzelf: 'Morgen bij het krieken van de dag wordt deze leer van de werkzaamheid en de rust, zo goed dat mogelijk is, opgeschreven op een vel dat alleen voor deze leer gebruikt wordt; want deze buitengewoon belangrijke leer mag voor geen goud van de wereld verloren gaan!' En toen niet lang daarna de dag aanbrak, hield Matthéus ook zijn woord; en deze leer heeft nog lang bestaan en is door Jonaël en Jaïruth ook naar Samaria meegenomen, maar in de loop der tijd werd ze zeer misvormd en is daarom ook verloren gegaan. Zolang ze echter nog in omloop was, circuleerde ze onder het volk onder de naam 'de nachtprediking'.
«« 221 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.