[2] Omdat velen dat ondervonden, vertelden ze dat, ondanks Mijn verbod, aan iedereen die ze maar zagen; en daarbij werden dan nog al Mijn daden, niet zelden uitgebreid en overdreven, in heel Judéa rondverteld; en dat had bij de op wonderen beluste Joden het natuurlijke gevolg, dat er van dag tot dag steeds meer bijkwamen, waarvan er ook veel bij Mij bleven.
[3] Maar dat had ook het onvermijdbare vervelende gevolg, dat alles in de grote oren van de Farizeeën terecht kwam en zoals reeds gezegd, tesamen met veel toevoegingen en overdrijvingen, waaronder er enige zo vreemd klonken, dat daardoor zelfs enige Romeinen begonnen te geloven, dat Ik of Zeus zelf of minstens een zoon van hem zou zijn.
[4] Ook van Romeinse kant werden onderzoekers op Mij af gestuurd, die echter niet datgene vonden waarvoor ze naar Mij toegestuurd waren. In hun bijzijn deed Ik meestal geen wonderen, opdat dit bijgelovige volk niet nog trager van begrip zou worden dan het al was.
[5] Uit zulke overdreven verhalen ontstonden later een groot aantal valse evangeliën en daardoor werd het echte evangelie verminkt.
[6] De Farizeeën, die slechte en mateloos jaloerse leiders van de tempel en van de Schrift, begonnen direct binnenskamers te beraadslagen om Mij en Johannes met ons werk op te doen houden en ons op een geheel onschuldige wijze uit de wereld te helpen of op z'n minst ergens in een levenslange verzorgingsplaats -zo aardig ondergronds gelegen -op te bergen, zoals ze het later bij Herodes toch nog voor Johannes klaargespeeld hebben.
[7] Dat die edele verdere oogmerken Mij niet onbekend waren, dat behoeft wel geen uitleg, daarom bleef Mij geen andere keuze, teneinde vechtpartijen en vervelende grote rellen te vermijden, dan het ultramontaan duistere Judéa te verlaten en Mij naar het meer vrijzinnige Galiléa te begeven
[8] (En Hij moest door Samaria gaan. (Joh. 4:4) Het was zelfs niet raadzaam rechtstreeks naar Galiléa te gaan, maar het was beter via Samaria te trekken, dat zich met behulp van de Romeinen allang van de priesters van de tempel had losgemaakt.
[9] In de ogen van de priesters te Jeruzalem waren de Samaritanen daarom dan ook het verachtelijkste en het godslasterlijkste volk der aarde. Daar stond tegenover dat de priesters uit Jeruzalem bij de Samaritanen zo'n aanzien hadden, dat zij gewoonlijk iemand met 'tempelpriester' aanduidden, als deze persoon in hun ogen zeer slecht was. Als bijvoorbeeld een opgewonden Samaritaan zonder reden tegen iemand 'Jij Farizeeër' zei, dan bracht de uitgescholdene dit voor het gerecht en de belediger moest dan zijn onbezonnenheid vaak met een forse geldboete of een jarenlange gevangenisstraf bekopen. Het is dus wel te begrijpen dat het voor een Farizeeër of een soortgelijke priester niet geraden was ook maar een voet in Samaria te zetten. Dat kwam Mij, en allen die Mij volgden, goed van pas, want in Samaria waren we voor de kwade vervolging van de tempeljoden veilig.
[10] (Toen kwam Hij bij een stad in Samaria, Sichar geheten, dichtbij het dorpje,dat Jacob zijn zoon Jozef had) De weg ging door Sichar, een stad gelegen bij het oeroude dorpje dat Jacob als geboortegeschenk aan zijn zoon Jozef gaf. De bewoners van dit dorpje, die merendeels herders waren, kreeg hij toen hij met Rachel trouwde. Hoewel de stad Sichar niet bepaald de hoofdstad van het land was, woonden er toch wel zeer veel en zeer welvarende Samaritanen en ook menige rijke Romein, want deze stad was zeer mooi gelegen en de omgeving was erg gezond
[11] (Daar was de bron van Jacob. Omdat Jezus moe was van de reis, ging Hij op de stenen borstwering van de bron zitten, en het was ongeveer uur het zesde. Joh. 4.6) In Judéa waren wij volgens de huidige tijdrekening al tegen vier 's morgens vertrokken, vervolgens zonder te rusten snel doorgelopen en we bereikten precies om twaalf uur 's middags, wat toen het zesde uur genoemd werd, de oude Jacobsbron, die nauwelijks veertig passen voor het dorpje in de richting van Sichar lag. Deze bron stond op een zeer goede waterader, er omheen bevond zich een ouderwetse sierlijk gemetselde borstwering en ernaast groeiden schaduwrijke bomen.
[12] Omdat het hoogzomer was, heerste midden op de dag een zomerse hitte en door de zware reis was Ik lichamelijk erg vermoeid en dat gold ook voor allen, die Mij uit Judéa en reeds uit Galiléa gevolgd waren, en deze zochten daarom deels in het dorpje, deels onder de schaduwrijke bomen onderkomen en een zeer gewenste rust, vanwege de grote vermoeidheid.
[13] Zelfs de leerlingen, die zich het eerst bij Mij gevoegd hadden, zoals Petrus, Mijn Johannes de evangelist, Andréas en Thomas, Philippus en Nathánaël vielen alsof ze bijna halfdood waren op het malse gras onder de bomen neer; alleen Ik zette Mij, hoewel ook erg moe, op de stenen borstwering van de bron, want Ik wist al vooruit dat er zich aan de bron weldra een goede gelegenheid zou voordoen om met de halsstarrige, maar overigens met weinig vooroordelen behepte, Samaritanen een zeer nuttig debat aan te gaan. Tegelijkertijd was Ik ook al erg dorstig en wachtte op een kruik om water mee te scheppen, waarvoor een leerling het dorpje ingegaan was, maar waarmee hij nog steeds niet te voorschijn kwam.
«« 25 / 242 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.