De Heer in de arme herberg van de basaltstad

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 143 / 244 »»
[1] Daarna reisden we rustig verder, bereikten de stad nog een uur voor Zonsondergang en werden daar door een orthodoxe jood, die hier een herberg bezat, vriendelijk ontvangen; we kregen direct brood en wat wijn, die de inwoners van deze stad zelf uit in het wild groeiende wijndruiven wisten te bereiden en die ook heel geschikt was om de dorst te lessen.
[2] De waard merkte wel aan enkele leerlingen dat de wijn hun niet zo goed smaakte, en daarom zei hij ook: 'Mijn beste vrienden, ik zie wel dat onze wijn jullie niet al te best smaakt; maar toch kan ik jullie geen andere aanbieden dan die, welke onze schrale streek voortbrengt. Om betere wijn hierheen te laten brengen, ontbreken ons de middelen, en daarom danken wij de Heer dat Hij ons zulke wijn heeft gegeven, waarmee wij op hete dagen onze dorst beter kunnen lessen dan de mensen in de grote steden, die de beste wijn alleen drinken om hun verwende verhemelte een groot genoegen te doen. Wij leven hier in deze stad, die heel ver van Jeruzalem ligt, niet op de manier van de wellustige veelvraten, maar op de manier van arme herders, en daarbij zijn wij gezonder en tevredener dan de rijken in de grote wereldse steden, die de hele dag zitten te bedenken hoe ze het overvloedigst kunnen zwelgen, maar geen tijd hebben om aan God te denken en Hem alleen de eer te geven. Drink onze wijn dus maar; hij zal jullie echt niet schaden!'
[3] Toen de leerlingen dat van onze waard hoorden, loofden ze zijn gelovige trouw aan God, aten toen met graagte het gerstebrood en dronken met veel genoegen de wijn, die natuurlijk een beetje zuur was.
[4] Toen wij ons aldus spoedig hadden gesterkt, vroeg de waard ons of wij misschien handelaren waren uit de een of andere streek, waar wij in handelden en hoe lang wij hier vanwege zaken van plan waren te blijven.
[5] Ik zei: 'Vriend, wij zijn inderdaad een soort handelaren, maar wij handelen in waar die jij nu met je ogen niet kunt zien, vandaar dat je zou kunnen denken dat Ik een grapje maak; toch is dat niet zo, maar het is werkelijk zoals Ik je heb gezegd!
[6] Mijn waar is werkelijk onzichtbaar en heeft toch de hoogste waarde voor ieder mens die die waar met een gelovig hart en zuivere wil van Mij wil aannemen.
[7] Maar opdat je kunt zien waar Mijn onzichtbare waar uit bestaat, moet je nu de ene zoon van je, die blind en lam is, bij Mij brengen, dan zal Ik hem in één enkelogenblik ziende en recht van leden maken!'
[8] Toen de waard dat van Mij had gehoord, zei hij: 'Dan bent u dus een heiland, en het gezond maken van zieken is uw onzichtbare waar? ja, als dat het geval is met u en uw metgezellen, zult u bij ons zeker uitstekende zaken doen; want bij ons is er geen gebrek aan allerlei zieken, die door onze artsen niet geholpen kunnen worden. Ik zal mijn blinde en lamme zoon onmiddellijk zelf hierheen halen!'
[9] Daarop ging de waard zijn zoon halen en zette hem voor Mij neer.
[10] Toen deze zich op een bed voor Mij bevond, vroeg Ik hem of hij ziende en niet meer verlamd zou willen zijn.
[11] De zoon zei: 'Meester, als u dat kunt -waar ik niet aan twijfel - bewijs mij die genade dan!'
[12] Ik zei: 'Dan wil Ik, datje op dit moment ziende en recht wordt!'
[13] Zodra Ik dat gezegd had was de zoon ook al ziende en wat zijn lichaam betreft helemaal recht.
[14] De waard sloeg zijn handen voor zijn borst en zei: 'Nee, dat is geen gewone manier van genezen! U moet dat door de geest van jehova hebben gedaan, en u moet derhalve een groot profeet zijn.'
[15] Daarop sprak de genezen zoon, die goed thuis was in de Schrift en met name in de profeten: 'Vader, voorzover ik weet hebben de profeten, die ook van tijd tot tijd wonderen hebben gedaan, nooit gezegd: 'Ik wil, dat dit of dat gebeurt!', maar altijd: 'De Heer zegt, en het is Zijn wil dat dit of dat gebeurt en zal plaatsvinden, als het volk Israël zich niet van zijn zonden zal afkeren!'. Maar deze heiland heeft gezegd: 'Ik wil dat jij ziende en recht wordt!', en kijk, in één ogenblik werd ik ziende en recht in al mijn ledematen, waarvan de verlamming mij al verscheidene jaren en voor een deel ook al van kind af aan heeft gekweld!
[16] Als deze heiland dat allemaal door de macht van zijn woord en wil tot stand kan brengen, moet hij ontegenzeglijk meer zijn dan een profeet.
[17] Het wonder dat hij nu heeft gedaan doet mij sterk denken aan het betekenisvolle woord van een profeet, die uit de geest van jehova het volgende heeft gezegd: ' Als de grote Held, de Leeuw van Juda, de Koning der koningen, de Heer aller heerscharen in deze wereld zal komen, zullen de blinden ziende worden, de doven horen, de krommen recht, en de verlamde zal rondspringen als een hert, en dat zal Hij allemaal doen vanuit Zijn macht en Hij zal een rijk vestigen, waaraan geen einde zal komen.'
[18] Welnu, dat komt helemaal overeen met de manier van handelen en spreken van deze wonderheiland, en ik denk dat ik mij niet vergis als ik beweer, dat in Hem de zo vaak beloofde en door alle ware joden met vurig verlangen verwachte Verlosser schuilgaat.
[19] Reeds Zijn eerste woorden, die Hij tot mij richtte toen ik nog blind en verlamd te bed lag, hebben mij zo opgewekt, dat ik er niet meer aan kon twijfelen dat Hij mij zou genezen, en zo twijfel ik er nu ook niet meer aan dat Hij de Beloofde is; en omdat Hij naar ons toe is gekomen, is ons huis en daarmee ook deze hele plaats een groot heil ten deel gevallen. De tijd zal leren of ik mij vergist heb.'
[20] De waard, de vader van de genezene, zei: 'Mijn zoon, je zou wel eens heel erg gelijk kunnen hebben; want ook ik ben stil in mijzelf op die gedachte gekomen! Maar laten we niet al te sneloordelen; want deze goede Wonderheiland zal vast wel bereid zijn om ons naar waarheid meer uitsluitsel over Zichzelf te geven!'
[21] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen, en dan zullen jullie je daar erg over verheugen. Maar, waard, ga eens in je provisiekamer kijken of je nog een paar vissen in voorraad hebt! Die moet je op jullie manier laten klaarmaken en ze voor ons op tafel zetten; en jij en je zoon zullen zich daar ook mee verzadigen!'
[22] Toen de waard die wens van Mij hoorde, werd hij heel verdrietig en zei: 'O wonderbaarlijke Heiland! Daar hebben we het al heel lang zonder moeten doen; want van hier naar het Meer van Galilea is het te ver, evenals naar de rivier de Jordaan, en niet minder naar de Eufraat. Onze twee kleine beken, waarvan we het water in een vijver verzamelen voor onze huisdieren, zijn niet geschikt om vissen in te houden, en zo hebben we in deze stad eerlijk gezegd geen enkele vis.
[23] In vroeger tijden moeten zich in de buurt van deze stad wel een paar heel grote vijvers met zoet water bevonden hebben, die heel rijk aan vis waren. Maar als gevolg van herhaaldelijke aardbevingen, waardoor deze streek ieder jaar wordt getroffen, zijn die vijvers hun water en daarmee ook hun vissen kwijtgeraakt, en daarom hebben wij hier in de wijde omtrek geen vissen en zal ik nu dus niet aan Uw wens kunnen voldoen.'
[24] Ik zei: 'Maar op de grote binnenplaats van je huis heb je toch een bron die zoet water bevat, en daarnaast een behoorlijk grote vijver, die in de steenachtige bodem is uitgehakt en het water goed vasthoudt. Waarom kweek je daar geen vissen in?'
[25] De waard zei: 'Dat U in mijn huishouding van alles op de hoogte bent, heb ik al afgeleid uit het feit dat U direct toen U mijn huis binnenkwam van de ziekte van mijn Zoon wist; en zo is het ook met de bron en de stenen vijver, die zeer zeker een grote hoeveelheid vis zou kunnen bevatten. Maar waar moet ik de vissen vandaan halen om in de vijver te zetten? In alle richtingen is het te ver om levende en volkomen gezonde, verse vissen hierheen te halen en ze in de vijver te doen om ze verder te kweken. Omdat dat duidelijk vergeefse moeite zou zijn, is mijn vijver dan ook de hele tijd zonder vis gebleven - en om begrijpelijke redenen mijn provisiekamer dus ook!'
[26] Ik zei: 'Als je kunt geloven, ga dan toch maar eens in je provisiekamer kijken, dan zullen zich daar zeker zoveel vissen reeds geslacht en schoongemaakt bevinden, dat er voldoende zullen zijn voor vanavond; en voortaan zal jouw vijver steeds een goede hoeveelheid edele vissen bezitten!'
[27] Hierop zette de waard heel verbaasd grote ogen op, en hij ging kijken hoe het met de vissen stond.
«« 143 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.