Een geestverschijning

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 173 / 244 »»
[1] De opperstadsrechter zei: 'Laat mij dan mijn vader zien en spreken, die al twaalf jaar geleden is gestorven en die ik zeer gemist heb, omdat hij voor mij een buitengewoon lieve en rechtschapen vader was!'
[2] Ik zei tegen de opperstadsrechter: 'Jou geschiede overeenkomstig je wens!'
[3] Op datzelfde ogenblik stond de vader van de opperstadsrechter in de gastenkamer, zichtbaar voor alle aanwezigen.
[4] Zijn zoon herkende hem onmiddellijk en zei tegen hem: 'Dus je leeft werkelijk verder na de dood van je lichaam?'
[5] De vader zei: 'Nu geloof je het wel, omdat ik gedwongen ben zo aanjou te verschijnen door de macht van Hem die bij jou is, en je ziet mij nu omdat Hij jouw innerlijke gezicht heeft geopend; waarom heb je je nog levende moeder en je drie zusters niet geloofd, die mij kort na mijn heengaan hebben gezien en gesproken? Daarbij heb ik hun in korte bewoordingen onthuld dat het leven van de ziel na de dood van het lichaam er heel anders uitziet dan het oordeel dat de mensen er in dit korte aardse leven, hoe dan ook, over hebben!
[6] Het slechtst zijn diegenen er voor dit korte leven aan toe, die helemaal niet geloven in een voortleven van de ziel na het afvallen van het lichaam; want het geloof, dat ze van hier hebben meegenomen, behouden ze aan gene zijde nog heel lang en ze verwachten nog altijd de eeuwige vernietiging, die echter nooit meer kan en zal volgen.
[7] Als gevolg van dat verkeerde geloof zijn ze ook lui en traag om iets ten behoeve van hun vooruitgang aan gene zijde te ondernemen, en zo leven ze aan gene zijde -zoals ik te horen heb gekregen -vaak nog enkele duizenden jaren lang en laten zich zelfs door de meest lichte geesten niet van hun onzinnige geloof afbrengen. Zorg er dus voor, mijn zoon, dat jij niet met zo'n verkeerd geloof van de wereld scheidt!'
[8] Hierop zei de opperstadsrechter: 'Werkelijk, vader, je bent het! Want je hebt nu dezelfde woorden tegen mij gesproken als tegen mijn moeder en mijn zusters; ik heb ze opgeschreven en bewaar ze nog als een heiligdom bij mij, hoewel ik er tot nu toe maar weinig geloof aan hechtte. Ik wilde je ook zelf zien en spreken; maar dat geluk wilde mij niet ten deel vallen.'
[9] Daarop zei de vader tegen hem: 'Hoe zou dat ook gekund hebben? Want hoe vaak ik ook naar je toekwam,je was nooit thuis en was altijd bezig in de uiterlijke wereld met haar licht, en daar is het onmogelijk voor ons om aan iemand te verschijnen en hem te onderrichten. Want zoals we nu zijn, zijn wij niet meer de verschijning die door een andere kracht bewerkstelligd wordt; wij zijn derhalve zelf de kracht die innerlijk in alle elementen werkzaam is. Die elementen kan de zintuiglijk ingestelde mens wel waarnemen -maar de werkzame kracht, die het eigenlijke, ware zijn in zichzelf is, kan een uiterlijk, op jou lijkend mens evenmin waarnemen als welke andere kracht ook die in de materiƫle wereld werkzaam is -tenzij hij in zichzelf in zijn ware zijn zou terugkeren en daardoor zijn innerlijk gezicht zou ontsluiten, dan zou hij ook het ware zijn van de werkzame krachten gewaar worden, ze in hun ware zijn aanschouwen en er ook mee in contact kunnen treden!'
«« 173 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.