[2] Ze kwamen weldra dichtbij, en onder hen herkende ik ook al gauw die vriend, die mij in de vroegere zandwoestijn die goede raad had gegeven, en hij zei tegen mij: 'Wek nu in jezelf een oprecht gevoel van liefde, medelijden, erbarmen en weldoen, dan zullen er weldra verscheidene mensen naar je toekomen die het nu nog net zo vergaat als het jou is vergaan! Deel dan je levensbrood en je levenswijn met hen, dan zullen ze spoedig daarna gelukkiger en jouw buren worden! Laat echter degenen die niets van je willen aannemen, overeenkomstig hun wil weer verder trekken en een plaats en een onderkomen zoeken, dan zal het hun verder net zo vergaan als het jou bij je zoeken is vergaan! Blijf jij echter van nu af aan steeds groeien in liefde, erbarmen en in het levende verlangen om arme blinden zoveel mogelijk goed te doen; daardoor zul je zelfsteeds maar rijker en daardoor ook gelukkiger worden!'
[3] Daarna keerden degenen die mij in mijn eenzaamheid hadden bezocht weer terug, en opnieuw volgde ik de verdere raad van mijn nog onbekende vriend op. En kijk, weldra kwam er een grote groep behoeftige zielen naar mij toe, en ik vroeg hen of ze iets zagen en waarnamen.
[4] Ze antwoordden: 'Tot nu toe alleen nog maar een eindeloze steppe onder onze voeten en een grauwe nevel boven ons!'
[5] Ik liep mijn hut in en bracht hun brood en wijn.
[6] Enkelen van hen zagen het brood en de wijn onmiddellijk, toen ik tegen hen zei: 'Hier hebben jullie brood en wijn; versterk jezelf!'
[7] Vele anderen merkten het echter niet op en dachten dat ik opzettelijk de spot met hen wilde drijven, en ze trokken verder.
[8] Degenen echter die brood en wijn aannamen, zagen ook direct mijn hut en het hele mooie landschap, en ze bleven bij mij. Ik onderwees hen op de manier zoals ikzelf onderwezen was, en weldra werd mijn voorheen eenzame hut omringd door een groot aantal andere goed ingerichte hutten; zodoende kreeg ik mijn eerste dorp en mijn eerste gezelschap en bleef daar zelf zolang, tot ik mijn innerlijk door de liefde voor mijn naaste steeds grootser en weidser had gemaakt.
[9] Na die verwijding werd ook al gauw de omgeving weidser, levendiger en mooier, en ik werd daar steeds gelukkiger en meer verlicht; en naarmate het innerlijke licht zich meer in mij uitbreidde en mij dingen voor de geest riep, waren die er ook heel snel.
[10] In die toestand begon ik ook te denken aan mijn verwanten die ik in de wereld had achtergelaten en hun mijn gedachten mee te delen, namelijk dat er na het wegvallen van het lichaam een onvernietigbaar leven van de ziel bestaat.
[11] En kijk, spoedig daarna kwamen jouw moeder en zusters naar mij toe, en ik kon met hen spreken, net als nu met jou! Ze geloofden wat ik hun vertelde en hebben het ook aan jou verteld; maar bij jou vond het tot nu toe geen geloof, omdat je je met je hele denken, liefhebben en willen te veel in de starre uiterlijke wereld hebt begeven.
[12] Tot slot wil ik nog opmerken dat die goede vriend, die mij als eerste in de woestijn die goede raad gaf, wat zijn gelaatstrekken betreft heel veel lijkt op deze Heer waar jij naast zit, en bij de eerste aanblik van Hem voelde ik in mijzelf het vage idee opkomen dat Hij de Heer van deze en ook van onze wereld is. Ik spreek nu wel met jou - maar niet alsof het op een andere plaats is, maar enkel op de plaats waar ik woon. Daaruit kun je concluderen dat het voor mij niet nodig is mijn verblijfplaats te verlaten om met iemand in deze wereld om te gaan -maar waar ik ben en spreek, daar is ook de plaats waar ik woon.
[13] Overigens vestig ik er nog je aandacht op dat jij, watje ziel betreft, in de uiterlijke wereld nu ook op louter zand rondzwerft en datje boven je, dat wil zeggen in je verstand, alleen maar donkergrijze nevel hebt.
[14] Deze aarde en watje erop en erboven ziet is ook enkel een door de allerhoogste geest geschapen oord, precies zoals mijn dorp in het klein door mij is geschapen.
[15] De liefde van de grote Geest, Zijn buitengewoon heldere lichtgedachten, Zijn almachtige wil en Zijn grote barmhartigheid zijn de oerelementen waaruit Hij zulke wonderbaarlijke oorden vorm geeft en ook in stand houdt, zolang Hij wil. In deze wereld zie je dus niets anders dan zo'n oord, dat vanuit de grote Geest in een bepaalde orde tot bestaan werd gebracht; voorjouw ziel blijft het echter alleen maar zichtbaar als iets bestaands, zolang jouw ziel nog met materie omhuld is.
[16] Als dat omhulsel van je afwordt genomen, dan ben je zonder plaats, zonder enige vaste bodem en zonder een bepaald licht boven je -behalve wanneer je reeds in deze wereld de weg naar je innerlijk hebt gevonden. Dan gaat het aan gene zijde natuurlijk anders; want dan komt alles, de plaats en wat voor jou nodig is, al met je mee naar de andere kant en hoef je niet pas aan gene zijde door een vriend op de hoogte te worden gesteld hoe men bij ons een woonplaats en gezelschap verkrijgt. - Onthoud dat, mijn zoon!'
[17] Nu wilde de zoon nog verder met zijn vader spreken.
[18] Deze zei echter nog terwijl hij ging vertrekken (de vader): 'Voor al het overige wat je nog wilt weten moet je je in je hart wenden tot Degene die naast je zit; want Hij kent alle dingen, op deze wereld en in die van ons!'
[19] Na deze woorden verdween de geest.
«« 175 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.