De liefde van de Heer voor het Joodse volk

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 187 / 244 »»
[1] Ik zei: 'Mijn vriend, nu spreek en oordeel je nog als een blinde! De joden waren weliswaar het uitverkoren volk van God - maar hebben ze zich er ook naar gedragen om datgene te zijn en te blijven, waartoe ze sinds de tijd van Abraham geroepen waren? Ze hebben zich uiterlijk wel op een heel dorre manier aan de wet gehouden en God met hun lippen geprezen, maar hun harten bleven verstokt en ver van God.
[2] Ze zijn door de mond van vele profeten en andere wijze leraren talloze keren vermaand over hoe ze zich tegenover God moesten gedragen; maar hebben ze ook maar enigszins naar die vermaningen gehandeld?
[3] Ze waren onderling voortdurend in strijd gewikkeld en voerden oorlog om het bezit van aardse goederen. Eenmaal heb Ik hen daarvoor bestraft met de Babylonische gevangenschap, en wel door het zwaard van de heidense koning Nebukadnezar, en liet Ik hen daar veertig volle jaren in alle smaad en nood, opdat ze hun leven zouden beteren; maar toch heb Ik hen niet zonder profeten en leraren gelaten.
[4] Toen ze hun leven weer begonnen te beteren, liet Ik weer gebeuren dat ze naar hun land mochten terugkeren en de stad Jeruzalem en de tempel weer opbouwen, en ze werden weer een volk dat aanzien had.
[5] Alleen, toen het weer goed met hen ging, vergaten ze Mij geleidelijk aan weer, luisterden niet naar de profeten en leraren, maar vervolgden hen en stenigden verschillende van hen.
[6] Toen Ik zag dat het Joodse volk opnieuw geen acht meer begon te slaan op Mijn vermaningen, wekte Ik de Romeinen op; die kwamen met een machtig oorlogsleger, veroverden niet alleen het Beloofde Land, maar bovendien nog veel meer van Azië, en stelden hardvochtige leenvorsten over de Joden en ook voor andere volkeren aan, maar lieten hen toch hun geschriften en godsdienst houden.
[7] Nu ben Ik tenslotte Zelf gekomen, ben herhaalde malen naar Jeruzalem gegaan, heb in de tempel onderwezen en heb het volk als Vader, zoals een kip haar kuikens, onder de vleugels van Mijn liefde, macht en wijsheid in bescherming willen nemen. Alleen, wat hebben Mijn verschijnen, Mijn leer en Mijn daden tot nu toe bewerkstelligd? Niets anders dan dat men Mij van dag tot dag meer haat, in alle richtingen vervolgt en Mij in volle ernst wat Mijn lichaam betreft probeert te doden - wat de Joden binnenkort ook zal lukken, opdat het gericht dat hen door de Schrift dreigend wordt voorgehouden aan hen in vervulling gaat.
[8] Het oude Verbond zal ophouden te bestaan, zoals ook de profeet Daniël reeds heeft voorspeld, en er zal een nieuw Verbond gesloten worden, waarbinnen ook alle heidenen erfgenamen en bezitters van het rijk Gods worden. Want de Romeinen hebben het Beloofde Land al een keer veroverd, maar daarin niets verwoest; korte tijd na Mij zullen de Romeinen het opnieuw veroveren en het dan zodanig verwoesten, dat van de vele steden - Jeruzalem niet uitgezonderd - niet één steen op de andere zal blijven, en korte tijd daarna zal men niet eens meer kunnen vaststellen op welke plaats de ene of de andere stad heeft gestaan.
[9] Als Ik dan nu hier heb gezegd dat het licht van de Joden zal worden weggenomen en aan de heidenen zal worden gegeven -ben Ik dan onrechtvaardig? Of ga jij maar alle Joden voor Mij bekeren, zodat ze in Mij geloven, dan zal Ik het laatste gericht voor hen tegenhouden, het oude Verbond hernieuwen en het ook voortaan tot aan het einde der tijden staande houden.
[10] Maar pas op hoe het je bij die onderneming zal vergaan! Ik zeg je: nog veel erger dan het jouw leraar Johannes is vergaan, die in de woestijn boete predikte tot vergeving van zonden, maar spoedig daarna door Herodes in de gevangenis werd gegooid, die hem naderhand op verzoek van de overspelige vrouw Herodias liet onthoofden.
[11] Denk je dat het jou beter zou vergaan, als jij nu in Mijn naam de hoge en trotse Joden van hun zonden zou gaan bekeren en hen hun talloze zonden voor zou houden?
[12] Als je hier met ook maar een vonkje licht in je verstand naar kijkt, zul je toch wel inzien dat de maat van de zonden van dit volk vol is geworden, zoals ook de maat van de zonden van de Hanochieten ten tijde van Noach vol was geworden, waarna vervolgens de zondvloed kwam die alle vijanden van God verzwolg.
[13] Of zijn de Joden in Jeruzalem nu soms vrienden van God, als ze niets anders in de zin hebben dan in Mij God, hun Heer en Vader, gevangen te nemen en te doden? Zou men zo'n volk nog verder moeten laten bestaan?
[14] Kijk, dat gaat niet, ter wille van de vele andere uitverkorenen; daarom .zal Ik de tijd tot de ondergang van Jeruzalem en de bevolking ervan dan ook sterk verkorten en het gericht laten komen!'
«« 187 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.