[2] Juist deze ochtend had men vanuit de nabijgelegen stad Abila twee nog jonge mensen tussen de twintig en bijna dertig jaar oud, die naar de mening van de smid een drievoudige epilepsie hadden, naar de herberg van de Griek gebracht om hen daar door de smid te laten genezen. De smid probeerde zijn middelen direct uit; maar ze baatten niets, en daarna begonnen de twee pas goed te razen, stootten tegen de smid en ook tegen de waard de smadelijkste beledigingen uit en dreigden hen schade toe te brengen in al hun bezigheden en aan lichaam en goed.
[3] Toen had de ontzettend geschrokken waard tegen de smid gezegd: 'De grote Heer en Meester, die met alle goddelijke kracht en macht vervuld moet zijn omdat Hij anders gistermiddag niet zoveel mensen met anders ongeneeslijke ziekten volkomen had kunnen genezen, zal vast nog hier zijn; laten we Hem gaan zoeken! In de Joodse herberg kunnen we wel naar Hem vragen!'
[4] Daarop waren ze meteen naar de Joodse herberg gegaan, vroegen naar Mij, en er werd hun gezegd en gewezen waar Ik Mij ophield. Van daaruit kwamen ze dan ook haastig naar Mij toe en vertelden Mij alles wat er die ochtend bij hen was voorgevallen.
[5] Ik zei tegen hen: 'Dat zijn geen mensen met epilepsie, maar dat zijn twee heel erg bezeten mensen; in de een bevinden zich vijfkwade geesten en in de ander, die de oudste is, zelfs zeventien. Breng ze hierheen, dan zullen ze hier geholpen worden!'
[6] De waard zei: 'O Heer en Meester, dat zal wat moeilijk gaan; want die twee zijn totaal onbedwingbaar en zo sterk, dat twintig sterke mensen niet een van hen kunnen vasthouden en zij ook niemand bij zich toelaten!'
[7] Ik zei: 'Zoals ze door hun familieleden uit Abila bij jullie zijn gebracht, zo zullen ze door diezelfde familieleden ook hierheen gebracht kunnen worden. Ga dus en breng ze hierheen!'
[8] Daarop gingen de waard en de smid direct weer naar huis en brachten het onmiddellijk over aan degenen die de twee bezetenen van Abila naar Pella hadden gebracht; en zij probeerden de twee bezetenen naar Mij toe te brengen.
[9] Maar die wilden aanvankelijk niet, en er waren verscheidene goed te onderscheiden stemmen uit de mond van de twee te horen, die zeiden: 'Wat hebben wij met de Zoon van de allerhoogste God te maken? Moeten wij ons voortijdig door de macht van Zijn wil en woord laten kwellen?'
[10] Maar nu zei de waard: ' Als jullie absoluut niet willen gaan, zullen jullie daar door Zijn almacht wel toe gedwongen worden, en jullie verzet zal jullie niet baten!'
[11] Toen schreeuwden alle kwade geesten vanuit de twee: 'We weten wel dat wij de macht van Zijn wil nooit kunnen weerstreven; maar wij willen die trotseren zolang het maar kan!'
[12] Nu zei de waard:'Luister,jullie kwade geesten, die de brutaliteit hebben de almachtige wil van de Heer te trotseren; nu wil de Heer het, sta dus op en ga!'
[13] Toen de waard deze woorden had gezegd, waarbij Ik voelbaar zijn wil met de Mijne ondersteunde, stonden de twee op en lieten zich door hun familieleden, die de waard en de smid volgden, direct zonder enig tegenspartelen naar Mij toe brengen.
«« 48 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.