De aankomst in Golan

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 10)

«« 70 / 244 »»
[1] Toen dat allemaal afgehandeld was, stonden we op van tafel en begaven ons op weg naar Golan. We maakten echter een kleine omweg buiten de stad om, om in de stad geen onnodig opzien te baren, en op die weg vergezelde ook de burgemeester ons; want ook hij wilde voorlopig de vele op hem wachtende vragenstellers vermijden. Aan de andere kant van de stad, op de weg naar Golan, had de burgemeester een oude vriend; die bezocht hij en hij nam dus afscheid van ons, en wij gingen onze weg rustig verder.
[2] De weg van Abila naar Golan is tamelijk moeizaam, en pas tegen de avond bereikten wij de genoemde plaats. Toen wij voor de poort van de stad kwamen, troffen wij daar verscheidene Joden aan die in deze stad woonden en deze tijd benutten om een wandeling te maken; vanwege de sabbat hadden ze dat niet kunnen doen, omdat dat volgens de strenge verordeningen pas na zonsondergang toegestaan was.
[3] Toen zij ons aan zagen komen en ons als Joden herkenden, kwam er direct een oudste op ons af die ons vroeg waar we vandaan waren gekomen en of wij niet wisten dat een echte Jood de sabbat niet mocht ontheiligen, ook niet door een noodzakelijke reis buiten, zolang de zon aan de hemel staat en schijnt.
[4] Nu trad de commandant de oudste tegemoet en zei met ernstige stem: 'Er zijn hier niet alleen Joden, maar ook wij, gebiedende Romeinen, zijn bij en te midden van hen;jullie wetten gaan ons niets aan, en als wij het willen en noodzakelijk achten, moeten ook de onnozele Joden op een sabbat doen :vat wij willen. Jullie hebben het recht niet om een van jullie geloofsgenoten in ons gezelschap staande te houden en te vragen waarom hij dit of dat op een van jullie sabbatten doet of niet doet. Want hier en over een nog veel groter gebied ben ik de gebieder in naam van de keizer, en heb ik het scherpe zwaard van de gerechtigheid in mijn hand! Wie het waagt in strijd daarmee te handelen -of hij nu een Jood, een Griek of een Romein is, en of het nu een sabbat of een andere dag is, dat is om het even -die zal te voelen krijgen hoe scherp het is!'
[5] Toen de Joden de commandant herkenden en die opmerkingen uit zijn mond hoorden, schrokken ze erg en vroegen hem om vergeving met de verontschuldiging dat ze hem onder de aankomende Joden en Grieken niet hadden gezien en dus ook niet herkend hadden; want als ze hem gezien en herkend zouden hebben, hadden ze de joden zeker niet staande gehouden en ondervraagd, omdat ze op de sabbat een reis hadden gemaakt; want ook zij waren steeds trouwe onderdanen van de Romeinen en hadden een hoge achting voor hun wijze wetten.
[6] Nu zei de commandant: 'Deze keer is het jullie vergeven; maar vraag voortaan niet meer aan joden, ook als ze hier op een sabbat aankomen, waarom ze die dag niet op een passende manier vieren! Want als jullie dat in jullie blinde ijver nog eens doen, zal ik jullie daarvoor weten te tuchtigen; en ga nu verder, of keer weer terug naar jullie vervuilde huizen!'
[7] Daarop maakten de joden een diepe buiging voor de commandant en trokken zich vlug terug in de stad; want ze dachten bij zichzelf dat er binnen niet al te lange tijd misschien wel honderd soldaten de commandant zouden volgen en die wilden ze niet tegenkomen. Zij achtten het dus raadzamer om weer naar hun huizen terug te keren.
[8] Toen deze joden zich in hun woonhuizen terugtrokken, vroeg de commandant aan Mij, waar Ik in deze stad onderdak voor de nacht zou nemen.
[9] Ik zei: 'Vriend, aan de andere kant van de stad bevindt zich een joodse herberg; daar zullen we heengaan en de nacht doorbrengen. De dag van morgen zal ons wel duidelijk maken wat er verder gedaan moet worden. Laten we ons dus naar de genoemde joodse herberg begeven!'
[10] Terwijl het al tamelijk begon te schemeren trokken wij door de behoorlijk grote stad en bereikten weldra de genoemde herberg.
[11] Toen wij voor deze herberg, die niet zo erg groot was, aankwamen en daar bleven staan, kwam de waard direct naar het voorportaal en vroeg ons wat we wensten.
[12] Ik zei: ' Als er 's avonds reizigers voor een herberg aankomen, willen ze een onderkomen voor de nacht hebben; en dat willen wij ook.'
[13] De waard zei: 'Vriend, jullie zijn zeker met z'n veertigen, en voor zoveel mensen zal er in mijn huis nauwelijks voldoende ruimte te vinden zijn! Verderop is een grote Griekse herberg; daar kunnen jullie heel goed en aangenaam onderdak krijgen. Bovendien is mijn vrouw, die met de keuken weet om te gaan, helaas ziek. En mijn twee dochters, die vandaag ook enigszins onwel zijn, kunnen dat ook als ze gezond zijn nog lang niet, omdat hun daarvoor de nodige kracht en kennis ontbreekt. Ik kan jullie daarom slechts een zeer schraal onderkomen bieden, terwijl jullie in de herberg verderop alles kunnen krijgen wat jullie nodig hebben.'
[14] Ik zei: 'Dat weet Ik ook, en al sinds lange tijd; maar Ik wil juist in jouw herberg overnachten, opdat jij van ons zult ontvangen en krijgen watje nodig hebt. Laat ons bij jou onze intrek nemen!'
[15] Toen de waard dat hoorde, zei hij: 'ja, als jullie genoegen willen nemen met mijn herberg, waar het in alle opzichten mager mee gesteld is, kunnen jullie wel binnenkomen om te zien hoe mijn herberg er van binnen uitziet; als hij jullie bevalt, kunnen jullie ook blijven! Wat wijn en brood kan ik jullie nog wel aanbieden, en ook een paar tafels met merendeels stenen banken eromheen; maar met de rustplaatsen zal het erg krap zijn.'
[16] Daarop gingen we direct de herberg binnen, waar we een tamelijk ruime eetkamer aantroffen en ook vele tafels, stoelen en banken, zodat we allemaal tamelijk gemakkelijk plaats hadden.
[17] De waard liet direct lampen in de eetzaal brengen en was niet weinig verbaasd, toen hij ook commandant Pellagius in ons midden zag, die hij heel goed kende. Nu begon hij zich. nog meer te verontschuldigen voor zijn armoede, waarmee hij, zoals hij zei, zulke gasten maar heel slecht zou kunnen bedienen, en ook moest vandaag de sabbat gehouden worden, waarop het de Joden met toegestaan was zich op passende wijze op de avond voor te bereiden.
[18] De commandant stelde hem echter gerust en zei: 'Als ik hier een zo goed en aangenaam mogelijk onderdak voor de nacht had willen hebben had ik gebruik kunnen maken van de burcht, die mij steeds ter beschikking staat; maar omdat mij eindeloos veel meer aan dit gezelschap gelegen is dan aan al die ijdele en vergankelijke wereldse pracht en praal, blijf ook ik met mijn dochter en mijn voornaamste onderofficieren bij jou. En ik blijf ook bij jou, omdat de ene ware Heer en Meester, die voor mij alles in alles is, reeds voordat we bij de stad waren de wens heeft uitgesproken vandaag juist in jouw herberg te willen overnachten.
[19] Wie die Heer en Meester nu eigenlijk is, zul je nog wel nader te weten komen,. waardoor jij ook het heil zult vinden en bewaren voor jezelf en je hele huis. Maar laat nu wat brood en wijn voor ons op tafel zetten!'
[20] Nu riep de waard onmiddellijk zijn niet zo talrijke personeel en beval hun brood, zout, en wijn op tafel te zetten, wat direct uitgevoerd werd.
[21] Wij namen ook meteen wat brood en wijn tot ons, en de waard zelf, die een heel eerbiedwaardig voorkomen had en overigens ook een rechtschapen man was, nam deel aan het opgediende avondmaal.
«« 70 / 244 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.