[2] Weldra verlieten wij het dal, dat ons de afgelopen nacht bescherming had geboden en het schouwtoneel van zo'n belangrijke gebeurtenis was geweest, en wij gingen in noordwestelijke richting naar een klein stadje meer noordoostelijk van Jeruzalem, dat Rimmon heette.
[3] Nauwelijks waren wij het plaatsje binnengekomen, of er liep een man op Mij toe die Mij op vragende toon -nadat hij zich eerst kenbaar had gemaakt als een afgezant van de zusters van Lazarus, Martha en Maria -dringend verzocht om onmiddellijk naar Bethanië te komen, omdat Lazarus ernstig ziek was en zijn zusters voor zijn leven vreesden. Hij vertelde verder dat hij hier reeds twee dagen wachtte, en dat er evenals hij nog veel boden waren uitgezonden om Mij te zoeken, aangezien Ik Lazarus steeds rond deze tijd placht te bezoeken, en dat hij zich ter wille van zijn heer verheugde dat hij Mij .had gevonden.
[4] Ik antwoordde de knecht: 'De ziekte is niet ten dode, maar ter ere Gods, opdat de Zoon daardoor geëerd wordt.' (Joh. 11 :4)
[5] De knecht vatte deze woorden op als een zeker teken dat Ik zijn heer zou genezen en vroeg Mij dringend om dadelijk te komen, opdat zijn heer niet zo lang hoefde te lijden.Toen vertrok hij direct naar Bethanië, naar de wachtende zusters, om de blijde mededeling te brengen.
[6] Ik wendde Mij echter tot de leerlingen en zei tegen hen: 'We zullen proberen een herberg voor ons te vinden, zodat we kunnen rusten; want het heeft niet zo'n haast dat we naar Bethanië trekken.'
[7] Toen vroeg Petrus Mij: 'Heer, is Lazarus dan al gezond geworden?'
[8] Ik antwoordde hun: 'Nee, maar hij zal gezond worden, en daarvoor is het nodig dat hij eerst aflegt wat er onrein aan hem is, evenals jullie al het onreine moeten afleggen, voordatje het rijk van Mijn en jullie Vader binnen kunnen gaan.'
[9] Nu vroegen de leerlingen niet verder meer, want ze waren er al aan gewend en hadden leren inzien, dat Mijn verordeningen steeds de juiste waren.
[10] Nu liepen wij door het stadje, dat eigenlijk meer een groot dorp genoemd kon worden, tot aan de andere kant ervan, die aan de weg naar Jeruzalem lag. We bereikten een lieflijk huis, dat omgeven was door een tuin en echt afgelegen lag. Aan de goed verzorgde tuin was te zien dat de eigenaar tot de welgestelde mensen behoorde en hier klaarblijkelijk een rustige plek had gezocht, weg van de lawaaierige wereld.
[11] Wij stonden voor het huis te kijken hoe lieflijk het gelegen was, toen een knecht naar buiten kwam om ons in naam van zijn heer te verzoeken om dichterbij te komen en, als het ons beliefde, bij hem onderdak te nemen.
[12] Ik werd hem als de leider van het gezelschap aangeduid en zei tegen hem: 'Zeg tegen je Heer dat Hij, die hij al zolang verwacht, gekomen is om bij hem Zijn intrek te nemen!'
[13] De knecht ging weg, en wij liepen eerst de voortuin van het huis in. Het duurde niet lang, of dezelfde knecht kwam weer naar ons toe en vroeg ons hem te volgen. Hij bracht ons naar een ruim vertrek, dat op een zaalleek en naar de gewoonte van die tijd rijkelijk met tapijten en velerlei kunstwerken was ingericht en onmiddellijk de rijkdom van de eigenaar verried.
[14] Weldra verscheen deze zelf, steunend op een dienaar. Het was al een heel oude man, die er zeer eerbiedwaardig uitzag en verzwakt was door de last van de ouderdom. Zijn uiterlijk vervulde ons hele gezelschap met diep ontzag; want uit zijn gelaat straalde vrede, en zijn hele wezen toonde de eerbiedwaardige hoogheid van een oude patriarch, ongeveer zoals iedereen zich het beeld van een aartsvader zou voorstellen.
[15] Hij begroette ons vriendelijk en verontschuldigde zich, dat de last van zijn jaren - want hij was al honderd twintig - hem verhinderd had ons direct te ontvangen, en vroeg ons deze onbeleefdheid door de vingers te zien, omdat hij niet anders kon.
[16] Toen hij (Raël) Mij beter aankeek, werd hij heel verwonderd en zei: 'Rabbi, u heb ik vannacht in een droom gezien! U riep mij toe: 'Raël, Ik kom naar je toe, omdat je naar Mij verlangt, en jouw huis zal door Mij gezegend worden!'
[17] En kijk, nu gaat Mijn droom in vervulling! Wie bent u, beste meester, en wie zijn deze mensen, die bij u schijnen te horen?'
[18] Ik zei tegen hem: 'Ik ben Degene op wie jij hoopt en die jij sinds jaren verwacht; Degene die jij al kent, maar die voor jou een vreemde is geworden, omdat het jaren geleden is dat je Mij voor het eerst hebt gezien!'
[19] Raël antwoordde: 'Rabbi, mijn geheugen is zwak geworden. Ik weet dat ik u al eens eerder heb gezien, behalve in mijn droom, en toch kan ik mij niet herinneren wanneer dat is gebeurd. Maar er is nog tijd om daarover te spreken. Ik vraag u: beschouw dit huis als het uwe en rust uit! Mijn dienaren zullen jullie als mijn zeer geliefde gasten bedienen, alsof jullie mijn ware broeders zijn.'
[20] Raël gaf zijn bedienden nu meteen opdracht om water te halen voor het wassen van onze voeten en een maaltijd klaar te maken. In een ruime eetzaal werd alles klaargezet, en binnen zeer korte tijd zaten wij, nadat we ons verfrist hadden, aan het brood en de wijn in de rijk aangeklede zaal van onze eerbiedwaardige waard, waar wij ons allen zeer behaaglijk voelden.
«« 19 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.