[2] Ik zei tegen Mijn leerlingen: 'Nu zien jullie weer eens hoe snel de heidenen Mij herkennen en bij zich opnemen, terwijl de uitverkorenen Mij verstoten en proberen gevangen te nemen en te doden. Deze Romein heeft Mij alleen in zijn hart gevonden, terwijl Ik elders het ene wonder na het andere heb moeten doen om de taaie harten in een bruikbare bodem te veranderen om het zaad van Mijn woord te laten gedijen. Daarom zal het hemelrijk ook van de Joden worden afgenomen en in alle volheid aan de heidenen worden gegeven, want zij zullen het beter weten te bewaren dan de nu buitengewoon duister geworden Joden en Farizeeën.
[3] Maar jij, Mijn Mucius, zult nog een krachtig instrument voor Mij worden hier in het zuiden, een bolwerk tegen de boosaardigheid van de Farizeeën en schriftgeleerden, dat Mij nog grote diensten zal bewijzen; want het is nodig om stevige plaatsen te stichten, die onneembaar zijn. En zo'n stevige plaats, die de schat van Mijn woord in zich draagt, zal jouw hart en dat van jouw verwanten voor Mij worden.
[4] Stuur nu de Farizeeën en de kooplieden naar Mij toe, en terwijl Ik zal proberen hen tenminste op wat betere wegen te leiden, laat jij je door Mijn leerling Johannes in de diepte van Mijn leer inwijden, opdat je die helemaal leert kennen!'
[5] De waard Mucius ging nu eerst naar de Farizeeën en kooplieden en bracht hun het bericht over, dat hun verzocht werd zelf naar Mij toe te komen om hun wens kenbaar te maken, en dat hij hun niet een ander bevredigend antwoord over kon brengen.
[6] Of ze het nu prettig vonden of niet, als ze niet wilden tonen dat ze hetgeen er gezegd was niet serieus namen, moesten de drie levieten zich naar de tuin begeven om Mij op te zoeken. Alleen de ene koopman, die Ik al eerder als één van de tempelwisselaars aanduidde, sloot zich bij hen aan, omdat de anderen uit bezorgdheid om hun waren voorgaven die niet zonder toezicht te kunnen laten staan en liggen, en zich dus naar hun balen begaven om voor een spoedig vertrek zorg te kunnen dragen.
[7] Weldra zag men dan ook de drie Farizeeën en de koopman de tuin inkomen, gevolgd door Mucius, die direct naar Johannes ging om met hem een diepgaand gesprek over Mij en Mijn leer te voeren.
[8] De spreker van gisteren liep op Mij toe, omdat Mucius Mij al aangewezen had, en zei op heel vriendelijke, maar toch neerbuigende toon tegen Mij (de Farizeeër): 'Beste vriend, wij als leden van de Hoge Raad in Jeruzalem vragen u beleefd om enige informatie, die u ons zeker bereid zult zijn te geven, vooropgesteld dat u ons die geven kunt, wat wij echter wel vermoeden.
[9] Aan de wijze woorden, die wij gisteren zonder het eigenlijk te willen in de naastgelegen kamer hoorden, hebben wij gemerkt dat u heel goed thuis moet zijn in de Schrift en in de volkenkunde, anders had u niet zulke diepzinnige verklaringen kunnen geven die zelfs voor ons, terwijl we toch goed thuis zijn in de geschiedenis van ons eigen en het omringende land, nog volkomen onbekend waren gebleven. U hebt ongetwijfeld verre reizen gemaakt en dingen onderzocht die ook ons zeer zouden interesseren om bij gelegenheid eens van u te horen.
[10] Toch is het voor ons nu heel belangrijk om iets meer over die Galileeër te weten te komen, waarover de waard herhaaldelijk met u en met ons heeft gesproken, aangezien wij uitgestuurd zijn om informatie in te winnen over zijn activiteiten. Het is immers heel goed mogelijk dat u hem op uw tochten hebt ontmoet en ons dus meer over hem kunt meedelen, en wij willen u vragen dat ook te doen, ingeval u dat kunt.'
[11] Ik antwoordde: 'Wat jullie van Mij vragen zou Ik gemakkelijk kunnen doen, omdat Ik die Galileeër inderdaad heel goed ken; maar het gaat er om dat Ik weet wat Ik dan wel over hem moet zeggen. Goede dingen zullen jullie onaangenaam in de oren klinken, want jullie zijn erop uitgetrokken om aanklachten tegen hem te verzamelen om hem te gronde te kunnen richten. Maar als Ik overeenkomstig de waarheid moet spreken, zal er waarschijnlijk niemand in staat zijn te getuigen dat hij ooit iets slechts heeft gedaan, en alleen met berichten over zulke daden zouden jullie gediend zijn.Wat willen jullie dus dat Ik doe?'
«« 4 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.