[2] Nu woonde er in de stad een man, die tot degenen behoorde die door Mij al in het begin van Mijn tijd als leraar gezond waren gemaakt, toen Ik de eerste keer in Jeruzalem zelf optrad. Hij was een trouw aanhanger van Mijn leer en was niet bang voor de joden en de afgunstige Farizeeën. Hij had een kleine herberg, die steeds door gegoede gasten werd bezocht. Met name kwamen er veel Romeinen bij hem, die naar Jeruzalem reisden, en daarom stond hij in aanzien bij het volk en kon hij goed in zijn levensonderhoud voorzien. Deze waard had Mij al herhaaldelijk via Mijn leerlingen uitgenodigd om bij hem te komen.
[3] Naar hem stuurde Ik nu Petrus en Johannes, om daar het paaslam klaar te maken. Als teken waar zijn huis te vinden was., zei Ik hun dat ze een man zouden ontmoeten die een waterkruik droeg en naar huis zou dragen, en dat ze hem moesten volgen. (Marc. 14: 13 b -14)
[4] De eigenaar kende hen allebei, en toen hij Mijn verzoek hoorde, liet hij onmiddellijk in zijn woning zijn beste zaal in orde maken, die hij anders bij familiefeesten voor zichzelf gebruikte, opdat wij ongestoord de traditie van het paaslam konden volgen. Hijzelf, die naar de mening van de tempel een afvallige Israëliet was, die het met de Romeinen hield, hield die traditie niet meer in ere, vooral omdat hij een Griekse vrouw had, met wie hij volgens Mijn leer leefde zonder allerlei regels van de tempel.
[5] Dat is de eigenaar van de geplaveide zaal, over wie de evangelisten behalve Johannes berichten, omdat het hun later heel belangrijk toescheen om aan te geven waar het avondmaal had plaatsgevonden (Marc. 14:15-16), terwijl Johannes zich alleen bekommerde om de daarbij gesproken woorden en niet om de uiterlijke dingen.
[6] Het was avond geworden toen Ik met de Mijnen aankwam. Nadat wij door onze gastheer en zijn gezin vreugdevol begroet waren, werden wij naar de bewuste zaal gebracht, waarbij hij ons verzekerde dat niemand ons daar zou storen, en daar namen wij plaats om het toebereide paaslam te gebruiken.
[7] Wat er die avond allemaal gezegd is, heeft ook de evangelist Johannes nauwkeurig opgeschreven, en daar is het na te lezen. (Joh. 13-17) Hier moeten enkel nog een paar dingen vermeld worden, opdat men beter begrijpt hoe de gebeurtenissen zich voltrokken.
[8] Nadat wij op de traditionele wijze het lam hadden gegeten, stond Ik op, omgordde Mij en begon aan de voetwassing (Joh. 13:4-12), waarmee de diepste verdeemoediging van de Mensenzoon werd uitgedrukt, omdat dat een taak van de laagste dienaren en slaven was. Tegelijkertijd wordt daarmee gezegd dat niemand Mijn wegen kan bewandelen, zonder dat Ik eerst de instrumenten voor hem heb gereinigd, die het hem mogelijk maken ook deze weg te gaan - dat wil dus zeggen: zijn hart moet volledig gereinigd zijn van al het stof van de wegen van de wereld, die hij tot dan toe heeft bewandeld, en Ik ben degene die hem daarvoor de middelen aan zal reiken. Daarom moet niemand die wassingen vrezen, anders zal hij geen deel aan Mij hebben.
[9] Ik gaf de leerlingen hiermee dus een diepzinnige leer in een symbool, waarbij natuurlijk niet het symbool de hoofdzaak is, maar de daarin vervatte kern.
[10] Zoals Ik Mijn leerlingen reinigde, moeten ook de mensen onder elkaar ernaar streven om elkaar te reinigen, opdat ze Mij met een gezuiverd hart, dus met gewassen voeten, werkelijk kunnen navolgen.
[11] Nu was het gebruik dat er na de maaltijd door de heer des huizes nog een stukje brood uitgereikt werd, terwijl hij daarbij een spreuk uit de Schrift zei tegen degene die dat stukje kreeg. Dat gebruik is niet tot in de huidige tijd bewaard gebleven, maar werd destijds algemeen uitgevoerd en gold bij velen als een soort voorspelling voor de komende tijd.
[12] Terwijl Ik dit klaarmaakte, overviel Mijn ziel een grote treurigheid, en Ik sprak de woorden: 'Eén van jullie zal Mij verraden!' (Joh. 13:21)
[13] De leerlingen, die geschokt waren door die uitspraak, die hun duister voorkwam, bestormden Mij met vragen hoe Ik dat bedoelde en wie Mij zou kunnen verraden. (Joh. 13:22) Ik weigerde echter ieder antwoord en begon de stukken brood uit te delen, terwijl Ik tegen ieder van hen al naargelang zijn karakter nog een vermaning sprak. Petrus, die een van de eersten was, was het meest terneergeslagen door Mijn uitspraak; hij wenkte Johannes, die het dichtst bij Mij zat, dat hij zou vragen wie degene was die Ik bedoelde. (Joh. 13:23-24)
[14] Het 'aan-Mijn-borst-liggen' is in velerlei opzicht verkeerd begrepen, doordat de vele uitleggingen ontstaan zijn door het misverstaan van het spraakgebruik. Wij lagen niet aan tafel zoals de Romeinen deden, zoals het vaak wordt uitgelegd, maar wij zaten. Dat gebruik namen de Joden niet aan omdat het heidens was, zoals ze alles vermeden wat ze met de heidense volken gemeenschappelijk zouden hebben. Degene nu aan wie een bijzondere eer als vriend werd toegekend, zat rechts van de heer des huizes en werd door hem geëerd, doordat hij de spijzen voor hem toebereidde. Als dat gebeurde, moest de heer des huizes zich dikwijls naar hem toekeren, hem zijn borst toewenden. In het taalgebruik van toen betekende die omstandigheid datgene wat nu met het 'aan-Mijn-borst-liggen' is vertaald, waardoor er natuurlijk een andere betekenis ingeslopen is, die niet bedoeld was. (Joh. 13:25a)
[15] Johannes vroeg Mij nu zachtjes wie het was, en omdat hij Mijn meest vertrouwde leerling was, zei Ik tegen hem: 'Het is degene aan wie Ik dit stuk brood geef!', waarna Judas het ontving met de woorden: 'Wat je doet, doe dat snel!' (Joh. 13:25b-27)
[16] Natuurlijk konden de overige leerlingen uit die woorden niet afleiden wat Ik bedoelde. Maar Judas, die eveneens van Mijn eerste uitspraak geschrokken was, omdat het hem raakte, vatte die woorden nu helemaal op als een uitnodiging die zijn plannen goedkeurde, stond snel op en ging innerlijk triomferend naar buiten. (Joh. 13:28-30)
[17] De hele hoogmoed van een toekomstig medeheerser, die hij nu door Mij hoopte te worden, evenals de immense begeerte om nietsontziend roem en eer naar zich toe te trekken, vervulde hem nu zozeer, dat satan met alle hoogmoedsduivels bezit nam van zijn ziel, die enkel gloeide in de wens om te heersen en alle tegenstanders te vernietigen.
[18] Had Ik dat nu niet allemaal kunnen vermijden?
[19] Zeker wel! Maar hier stond de Mensenzoon voor de keus om alle glans en alle eer van de wereld te bezitten. Hij moest dus ook werkelijk in de gelegenheid komen om te kiezen, en daarin lag voor Hem de beslissing, in de zin zoals die al eerder is aangegeven.
[20] Daarom zei Ik, nadat Judas was weggegaan: 'Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt. Als God in Hem verheerlijkt is, zal God Hem ook in Zichzelf verheerlijken en zal Hij Hem weldra verheerlijken!' Dat wil.dus zeggen: de Mensenzoon zal werkelijk Gods Zoon zijn, en de Vader zal Zich weldra voor alle eeuwigheid met Hem verenigen. (Joh. 13:31-32)
[21] Nu gaf Ik voor Mijn leerlingen nogmaals Mijn leer als geheel in korte bewoordingen weer, zoals in Johannes 13 tot 17 precies te lezen is met alles wat er over en weer door de leerlingen gezegd is, en met de bedenkingen van Petrus en Philippus en het antwoord daarop.
[22] Door al die gesprekken was het al laat geworden, en nu nam Ik nogmaals het brood, waarvan Ik de eerste stukken had toebereid, en zei tegen de elf: 'Laat ieder nog een stukje nemen, dat Ik hier klaarmaak. Het is Mijn lichaam, het vleesgeworden Woord, dat in jullie levend moet worden. Neem ook deze beker, drink allen daaruit; het is Mijn bloed, dat voor jullie vergoten zal worden ter vergeving van jullie zonden. Wie niet Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, zal nimmer zalig worden. Jullie weten nu hoe jullie dat moeten begrijpen en zullen Je met meer aan zulke woorden ergeren. * (* Zie hiervoor o.a. deel 9, hfdst. 73:2, Wie in Mijn woord het brood der hemelen eet en door te leven naar Mijn woord, dus door de werken van de ware, geheelonbaatzuchtige liefde tot God en zijn naaste de wijn van het leven drinkt, die eet ook Mijn vlees en drinkt Mijn bloed. Want zoals het natuurlijke brood dat de mens eet in de mens tot vlees wordt en de gedronken wijn tot zijn bloed wordt omgevormd, zo wordt in de ziel van de mens ook Mijn woord brood tot vlees en de wijn van de werken van liefde tot bloed.) Eet en drink, en doe het, steeds als jullie dat doen, ter gedachtenis aan Mij .Waar er twee dit ter gedachtenis aan Mij zullen doen en in Mijn naam bijeen zijn, daar ben Ik ook onder hen'
[23] De leerlingen deden nu zoals Ik had gezegd. Daarna verlieten wij het huis, nadat Ik ook onze waard bedankt had, die liefdevol afscheid van Mij nam.
«« 71 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.