[2] Er is al eerder en vaker uiteengezet, dat Adam als eerste mens van deze aarde - dat wil zeggen als mens met volledige vrijheid van geest - geschapen was met het doel een vorm te creëren, van waaruit de materie weer naar het vrije geestelijke leven teruggeleid kon worden. En daar was bovenal het overwinnen van de materie zelf voor nodig, dat wil zeggen: er moest door een vrij wilsbesluit een toestand gecreëerd worden, die aan de ene kant het overwinnen van alle lagere eigenschappen liet zien, zoals aardse lusten, begeerten en neigingen, om aan de andere kant een vrij opstijgen naar het zuiverste geestelijke leven mogelijk te maken.
[3] Er is al vaak genoeg gezegd dat de menselijke ziel uit zeer kleine beginstadia bestaat, die zich tot steeds hogere niveaus van bewustzijn ontwikkelen en tenslotte in de mens weer die vorm bereiken, die als aardse vorm zich niet meer verder kan ontwikkelen, maar wel wat het zielenleven betreft. Er komen dus in de mens twee beginselen samen: het einde van het materiële leven als hoogst ontwikkeld zelfbewustzijn, en het begin van een zielenleven dat in de hoogste verworven voleinding van de vorm onveranderlijk is. Daarom kan de mens op dit scherp van de snede van het aardse leven zich niet afsluiten voor het bewustzijn dat hij leeft -want daar is hij zelf het bewijs van -terwijl hij er toch geen vermoeden van heeft dat hij is aangekomen op de drempel van een geestelijk leven, dat nu in de onveranderlijk blijvende menselijke vorm zijn begin heeft. Met andere woorden: nadat hij vele veranderingen van lichaamsvorm heeft doorgemaakt, die het bereiken van de menselijke gestalte tot doel hadden, ondergaat die gestalte nu in haar algemene vorm geen verandering meer, maar wel begint er nu een verandering van de ziel, die tot doel heeft de geest Gods Zelf steeds dichter te naderen en daarmee in gemeenschap te treden.
[4] Wie nu denken kan, die denke ! Wat kan er gebeuren, als deze overgang niet tot stand gebracht wordt? Want hier staan materie en geest scherp tegenover elkaar, die zich wel over en weer steeds meer kunnen verfijnen, maar elkaar nooit -aangezien het polariteiten zijn -helemaal kunnen raken. Er moet hier in ieder geval een weg getoond, een brug geslagen worden, via welke het mogelijk is van de materie tot de geest te komen -en die weg moet een voorbeeld zijn dat iedereen in staat is te volgen. Als die weg niet gevonden zou worden, dat wil dus zeggen: als niet een mens die zou betreden, dan zou het onmogelijk worden de materie te verlaten om in een vrij, geestelijk leven te komen.
[5] Het moet dus het streven van de Godheid Zelf zijn om Haar schepselen, die Zij uit liefde en tot hun redding dwong de weg van de materie te gaan nadat die de grens hebben bereikt, van waar af de geestelijke weg mogelijk is ook naar Zich toe te trekken en zo in de verhouding van Vader tot kind te brengen. Adam moest die brug in zichzelf bouwen en had het eigenlijk heel gemakkelijk, aangezien de verlokkingen van de materie heel gering waren in vergelijking tot nu. Er was bij hem enkel zelfoverwinning nodig, gehoorzaamheid, dan was de brug geslagen en kon in hem het geestelijke leven bloeiend ontwaken, omdat gehoorzaamheid tegenover God bij een mens die voor het overige vrij van iedere zonde is, het enige beproevingsmiddel is. Pas uit ongehoorzaamheid volgen alle andere overtredingen vanzelf, zoals iedereen bij kinderen gemakkelijk kan waarnemen. Nu viel Adam, en daarmee had er een terugtreden in de materie plaatsgevonden, dat wil zeggen in die polariteit, die zich even ver van God kan verwijderen als ze naar God Zelf tot steeds hogere zaligheden kan opstijgen.
[6] Met deze val was de zonde de wereld binnengekomen, omdat God nooit een werk schept om het eventueel weer te vernietigen, maar de eenmaal geschapen weg verder volgt, zogezegd probeert te corrigeren, omdat de goddelijke wijsheid van tevoren rekening houdt met de gevolgen van een mislukking. Maar als het erom gaat vrije schepselen te scheppen, geen geestelijke machines, dan is de weg van zelfontwikkeling in de mens werkelijk de enige weg hiertoe. Met het ontstaan van het menselijke geslacht als volkeren was de opeenvolging ontstaan van alle zonden, bestaande uit een lange reeks in een steeds diepere val, omdat het begin ervan -de ongehoorzaamheid -nu eenmaal bestond. Dat wil zeggen: als Adam niet ongehoorzaam was geweest, zou ook geen van zijn nakomelingen ongehoorzaam hebben kunnen zijn, omdat hij in zichzelf dan een kiem vernietigd zou hebben, die dan niet meer overgeërfd kon worden. Op deze manier.echter bevruchtte hij die kiem, en in zijn nakomelingen groeide die uit tot de boom, die het licht van de zon nauwelijks meer door zijn dichte bladerdak laat schijnen.
[7] Dikwijls werd er nu door bijzonder sterke zielen geprobeerd door dit bladerdak heen te breken om de zon erdoor te laten schijnen, en al naargelang dit ook bij enkele op zichzelf staande gedeelten ervan lukte, bezit de mensheid oeroude religies. Maar het lukte deze sterke zielen niet om de kern van de boom zodanig te raken, zijn kroon zo te breken, dat die machtige boom moest sterven. En dat lukte hun niet omdat zijzelf in hun aardse leven niet zonder schuld waren, maar eerst van de wereld hadden geproefd, voordat zij dorst naar waarheid, naar kennis van God voelden. De wereld smaakte hun flauw -en nu pas zochten ze iets beters.
[8] De oude Indische religies zijn de oudste die jullie kennen; want de oude Egyptische religie in haar echte leer was de oudste, en de kennis daarvan is verloren gegaan. Al die leraren waren zulke sterke zielen, die voor zichzelf door het bladerdak heen braken, de weg toonden, ook het ware en echte hebben beschreven en uitgesproken, maar die toch niet anders konden schrijven dan voor hun tijd, waardoor er nu veel vervallen is geraakt, wat in zijn samenhang van de dingen gemakkelijk te begrijpen is. Daarover nu het volgende:
[9] God was, voordat de inkleding in het vlees als Jezus plaatsvond, onpersoonlijk. * (* Voor Zijn menswording in Jezus woonde God in een ontoegankelijk licht en was voor geen enkel geschapen wezen zichtbaar. Zelfs de meest reine engelgeesten konden de Godheid nooit anders zien dan als een zon (Die geistige Sonne, dee12/13:7). In Zichzelf en op Zichzelf is God echter van eeuwigheid af aan een mens (Het grote Johannes evangelie, deel 6/88:3) naar wiens evenbeeld de mens door Hem geschapen werd. (Genesis 1 :27. De Huishouding van God, deel 2/139:20 en 138:26. Aarde en maan 54:9. Het grote Johannes evangelie, deel 1/1:13-16; 2/144:4; 4/88:7; 5/70:3; 6/135:1 en 230:6; 7/121:3 en 219:11; 8/24:6; 9/58:7)) Daarom kon ook niemand Hem aanschouwen, maar alleen Zijn Wezen voelen, dat zich natuurlijk alleen maar als Licht merkbaar kon maken, omdat God in Zichzelf puur licht is, dat zijn stralen uitzendt. Maar waar licht is, is het overal; het doorstroomt alles en wekt alles tot leven. De onpersoonlijkheid van God veronderstelt echter niet één punt van uitstraling, zoals vanuit een zon, maar een zee van licht, waarin geen concentratie is. Diegenen die geestelijk tot het goddelijke Wezen doordrongen, konden het goddelijke Wezen dus ook niet anders gewaarworden dan als een leven in het licht, het zweven en rusten in het licht, het wensloze één worden met het licht. Toen nu de mens Jezus de personificatie van God werd, was het ervaren van de Godheid voor degene die Haar naderde, heel anders -eenvoudig het naderen van de ene mens tot de andere. Derhalve hebben de oude zieners gelijk; maar de nieuwere, die na Mij leefden, hebben eveneens gelijk.
[10] Na de val van Lucifer, toen de materiële wereld zich manifesteerde, was weliswaar de geestelijke zon geschapen als zetel van de Godheid; maar ondanks alles was die niet als een op zichzelf staande concentratie op te vatten. Het licht was in de geestelijke wereld overal, en die geestelijke zon is voor de lichamelijke mens, zolang zijn ziel aan dat lichaam gebonden was, vóór Mijn aardse leven niet zichtbaar geworden. Het zichtbaar worden daarvan was een bekroning van het geloof van de geestelijke wezens; want pas voor hen was die zon zichtbaar -maar nu ook voor de mens die in Mij gelooft, zodra zijn geestelijke oog geopend is, omdat de mens Jezus op ieder moment Zijn hele rijk kan onthullen aan allen die in Hem geloven.
[11] Nu is nog de vraag: waarom vindt men in de oude religies dezelfde grondtrekken ?
[12] Voor iemand die deze onthullingen heeft begrepen, zou het alleen maar verwonderlijk zijn als het niet zo was; want als deze oude religies voorlopers zijn van de leer van de Mensenzoon en Godszoon, dan moeten ze ook de grondtrekken daarvan bevatten; ze kunnen geen dingen bevatten die ervan verschillen. Dat het leven van de afzonderlijke leraren, die opstonden, ook overeenkomsten vertoont met dat van Mij, berust op dezelfde grondslag.
[13] Als de Oudegyptische religie geheel en al bekend zou zijn in haar oudste grondtrekken, die door de latere godencultus slechts vervaagd in de huidige tijd zijn gekomen, dan zou men zeggen: de christelijke religie is aan de oude Egyptische religie ontleend -zo sterk lijken deze op elkaar, met name wanneer men de wezenlijke trekken van Osiris, Isis en Horus nauwkeurig in hun aanvankelijke oerbetekenis zou kennen.
[14] In hoeverre is het Mij echter gelukt om de boom van zonden te breken en niet alleen door het bladerdak heen te breken?
[15] In de eerste plaats moet iedereen zich eens goed afvragen wat het wil zeggen te 'zondigen'!
[16] Menigeen zal zijn antwoord snel klaar hebben en zeggen: zonde is alles wat in strijd is met Gods wil! - Dat is wel waar. Maar wat is Gods wil eigenlijk, en hoe herkent de mens die, als hij niet eens in God gelooft en nog veel minder Zijn wil erkent?
[17] Dan moet er vanuit het menselijke leven geoordeeld worden. Zondigen tegenover God kan niemand, als hij Hem niet heeft leren kennen. Evenmin als iemand zich zal ergeren aan een blinde die beweert dat er geen licht is, alleen omdat hij het niet ziet, zal God druk uitoefenen op degene die Hem uit onverstand niet kent. Maar een blinde kan wel zijn buurman of iemand anders -die hij weliswaar ook niet ziet, maar wel hoort en voelt, en wiens direct voelbare weldaden hij kan ontvangen - beledigen, wanneer hij zich op de een of andere manier tegen hem verzet. Hij kan tegen diens liefde zondigen; want ondanks zijn blindheid kan hij zich niet afsluiten voor het feit dat diegene bestaat.
[18] Zo is het ook met een geestelijk blinde, die zeer zeker tegen het gebod van de naastenliefde kan zondigen, ook als hij God niet kent. De naastenliefde is de weg naar de liefde tot God -dat is al vaak uitgelegd.
[19] Omdat de mens Jezus dit gebod tot in het kleinste toe vervulde, en wel vanaf zijn jeugd, groeide in hem ook de liefde voor God, zodat Hij daar tenslotte in kon opgaan. De zonde had geen macht over hem; want hij streefde ernaar van de aanvankelijk zichtbare weg van de naastenliefde, die zich kenbaar maakt door uiterlijke werken, tot de innerlijke, onzichtbare weg in de liefde voor God te komen.
[20] God had Adam een gebod gegeven: onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Hij minachtte het en viel. De mens Jezus gaf uit liefde voor God zichzelf dit gebod om niets zonder de wil van de Vader te doen, en daardoor werd hij het lichtende voorbeeld ter navolging. Hij verwierf dus in zichzelf het niveau dat Adam niet had verworven, en op die manier verzoende hij in zichzelf de Godheid, die in Haar heiligheid gekwetst was doordat het gebod niet in acht was genomen.
[21] De Wijsheid gaf het gebod; de Wil, de Kracht verlangde de vervulling ervan; de Liefde vond de weg om in de mens Jezus de voorwaarden te vervullen die noodzakelijk waren om de vroegere toestand van zaligheid voor alle schepselen terug te brengen. In het feit dat deze weg, die direct naar God leidt, nu geopend is, en in het feit dat deze weg door de Mensenzoon Jezus werd vervuld, die daardoor tot Godszoon werd, is de verlossing gelegen. Het sterven van Jezus is de bezegeling van de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Het was niet noodzakelijk; maar omdat de mensheid het met haar onbegrensde vrije wil door Lucifers invloed verlangde, onderwierp Jezus zich ook aan deze eis en stierf hij lichamelijk.
[22] Het vervallen van de ene zonde in de andere brengt een steeds grotere hardheid van de ziel voort. Om die toestand uit te drukken, spreekt men van versteende harten. Hoe ver dat kan gaan, is onafzienbaar. De materie, de uiterlijke lust, groeit steeds meer, en vanzelfsprekend verdwijnt daarmee steeds meer het bewustzijn van een geestelijke wezenlijke kern van de ziel. Die verharding leidt uiteindelijk tot een dierlijke toestand, die enkel en alleen nog maar instandhouding en voortplanting kent, zonder innerlijke, geestelijke vrijheid.Verlossing uit zo'n toestand biedt alleen een zuiver geestelijke leer, die tot een zedelijk bewustzijn van de menselijke waardigheid leidt, en die leer werd gegeven in een niet mis te verstane beknoptheid en in de grootst mogelijke duidelijkheid. Het opvolgen ervan doet de ketenen van de materie springen, maakt de banden van de aardse genotzucht los en leidt tenslotte de materiële wensen en begeerten naar een toestand van zuiver gewaarworden, als het kennen van het kwaad, maar niet meer het ten uitvoer brengen van het kwaad, omdat het eigen ik steeds meer wegsmelt, terwijl dat ik (egoïsme) anders steeds meer uitgroeit. Hoe meer het verdwijnt, des te losser (minder hard) worden de boeien van de materie, om tenslotte niet meer als boeien gevoeld te worden.
[23] De boom van de zonde werd en kon dus alleen door Jezus gebroken worden, omdat hij in zichzelf de geest Gods omsloot, die reeds aan Adam het gebod had gegeven, zonder dat hij het uitvoerde.
[24] Nu zal men zeggen: maar waar ligt nu het bewijs dat het zo is, en dat de vroegere leraren niet hetzelfde volbrachten? Want wat hier gezegd is onttrekt zich aan het menselijk oog, is een innerlijk proces, waarover iemand anders dan Jezus Zelf niet kan berichten, terwijl het uiterlijke proces, het optreden van een voortreffelijk leraar en diens leven en goede leringen en ook sterven, al vaker is voorgekomen. Hoezo is de boom der zonden door Jezus nu werkelijk gebroken en door die andere leraren alleen het bladerdak doorbroken? Van het uiterlijke gevolg ervan in de wereld is niet veel te merken, want de zonde bloeit in de huidige tijd als nooit tevoren -en andere dan uiterlijke kentekenen kan de mensheid toch niet beoordelen!
[25] ja, dat lijkt op het eerste gezicht wel zo te zijn, maar bij nadere beschouwing toch niet!
[26] Iedereen die de innerlijke weg gaat, zal weldra gewaarworden hoe die in werkelijkheid is. De buitenkant zegt helemaal niets; want die is een holle noot. Wie de innerlijke weg niet wil gaan, is niet te overtuigen en hem kan evenmin een beeld van die weg gegeven worden, als het onmogelijk is om een blinde enig begrip van kleuren bij te brengen. Hier beslist het resultaat. De weg is er; betreed hem -en oordeel dan!
[27] Zonder Mij kan niemand tot de Vader komen, en zonder het geloof in Jezus heeft ook nog geen enkele wijze ooit het almachtige wezen Gods gevoeld als de Oerbron van alle liefde, die zich persoonlijk kan manifesteren. Alleen in Jezus wordt het onpersoonlijke persoonlijk, en de vereniging van deze twee in de menselijke vorm maakt het naderen mogelijk van het schepsel tot de Schepper, het opgaan van de materie in de geest, het terugbrengen van de ontstane zondereeks opwaarts voorbij de scheidingswand van materie en geest, als punten die elkaar anders onmogelijk kunnen raken -en de brug is het leven van Jezus.
[28] Nu ontstaat dus de vraag: hoe ver konden vóór de dood van de Mensenzoon de gestorven zielen eigenlijk komen?
[29] Ze konden natuurlijk, al naargelang ze een gegeven leer volgden van de leraren die vroeger al zijn opgetreden, tot inzicht en ook tot zaligheid in zichzelf komen, maar natuurlijk niet tot het aanschouwen van de gepersonifieerde Godheid.
[30] Dat gebeurde in de tijd voor het eerst toen het lichaam van Jezus in het graf lag. Het puur aardse lichaam lag daar, terwijl de ziel met de inwonende geest Gods overging en zich daar aan allen toonde als Degene die Hij is en was.
[31] Dat kan hier alleen aangeduid worden. Later zal echter ook onthuld worden wat er precies is gebeurd.
[32] Met dit zich openbaren in de geestenwereld ontstond de bouw en de bevolking van het nieuwe Jeruzalem als de stad Gods, en die zal blijven bestaan in eeuwigheid.
«« 75 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.