[2] Ik zei: 'Vraag maar gerust, en laat ook de aanwezigheid van Phoikas je niet hinderen; want hij zal nu ook binnengeleid worden in het rijk van het ware leven, als beloning voor het feit dat hij zijn wereldse handel opzij zette en zijn hart volgde, hoewel hij maar half en half vermoedde en voelde dat hier de wind van de zuivere geest der waarheid waait.
[3] Ik zeg je, Phoikas, daarmee heb je Mijn hart goedgedaan en je bent daarmee een weg opgegaan die naar het eeuwige heil leidt.
[4] Maar vraag nu maar vrijuit, Mijn beste Mucius, opdat je een goed antwoord krijgt!'
[5] Mucius zei: 'Omdat U, o Heer en Meester, het mij hebt toegestaan, vraag ik U om een duidelijke uitleg, waarom wij mensen eigenlijk leven, wat er met ons na de dood gebeurt, en hoe wij het beste in alle levenswijsheid ingewijd kunnen worden.
[6] Gisteren hebt U mij gezegd dat door het houden van Uw twee geboden, die Uw leerling mij nader uiteengezet heeft, de juiste kennis in het hart van de mens vanzelf ontwaakt - maar het 'hoe', is voor mij nog erg versluierd gebleven, en daarom vraag ik U om opheldering daarover.'
[7] Ik zei tegen de waard: 'Mijn beste Mucius, juist deze drie vragen, die jij stelt, omvatten in zich de gehele wijsheid van alle hemelen en de redenen voor Mijn leraarschap op deze aarde. Hoeveel daar door Mij ook al over is gesproken, toch kan die basisleer nooit vaak genoeg steeds weer herhaald worden, opdat het geestelijke hart van de mens die eeuwige waarheden volledig in zich opneemt, goed in zichzelf verteert en in zichzelf geheel in vlees en bloed zal omzetten. Ik zal jouw vragen daarom uitvoerig beantwoorden, in eerste instantie ter wille van jou en Phoikas, omdat jullie Mijn leer nog niet kennen, en in tweede instantie ter wille van de Mijnen, die al langere tijd bij Mij zijn, maar toch nog niet in alle waarheid zijn doorgedrongen. - Luister dus goed!
[8] De mens leeft vanuit tweeërlei werelden, die hij in zichzelf dient te verenigen. Enerzijds is hij de sluitsteen van de uiterlijke, materiële schepping, waarin hij de kroon van de schepping wordt genoemd en als zodanig wordt geprezen, anderzijds is hij het beginpunt van de zuiver geestelijke wereld, die met hem de eerste fase van het volledig vrije zelfbewustzijn heeft bereikt. Hij is dus aan de ene kant het begin, aan de andere kant het einde van een keten en dient in zichzelf, door zijn daartoe geëigende leven en de vrije ontwikkeling, de juiste schakel te vinden waarmee hij die twee ketenen tot één kan maken. Ik zal jullie dat duidelijker uiteenzetten.
[9] Alle wezens vanaf het kleinste schepsel vormen een trapsgewijs opklimmende reeks, en wel op zo'n manier, dat de ene trede steeds de andere aanvult, grotere volkomenheden te zien geeft en daardoor ook een steeds grotere intelligentie kan ontwikkelen.
[10] Kijk naar de dieren, waarbij lagere soorten voorkomen die geen ander doellijken te hebben dan hun lichaam in stand te houden en andere dieren tot voedsel te dienen! Als er een vijand van hun lichaam en leven komt, geven ze zich stoïcijns aan hun lot over en verweren zich niet, en zijn daar ook niet toe in staat; kijk naar vele insecten en lagere amfibieën!
[11] Op een iets hogere trap zien jullie evenwel dat de intelligentie al zo ver ontwikkeld is, dat die dieren zich meer bewust zijn van de gevaren die hun lichaam bedreigen, en daar ook door allerhande listigheden aan weten te ontkomen.
[12] Bij nog hoger staande dieren zie je dat die eigenschap nog verder ontwikkeld is; ze zijn dan ook van geschikte wapens voorzien, zoals scherpe klauwen en tanden, om zich van hun vijanden te ontdoen maar daarmee tegelijkertijd ook vijanden van andere diersoorten worden. Er ontstaat nu een strijd over en weer waarbij listigheid en sluwheid aangewend worden, weliswaar voor het doden van de lichamen, maar ook voor het voortschrijden van het intellect, opdat het zich geleidelijk ontwikkelende karakter, dat bij de steeds hoger opklimmende dieren specifieke eigenschappen verkrijgt, zich kan vormen.
[13] Nu wordt er een grens genaderd, van waaraf de dieren geneigd zijn zich bij de mens aan te sluiten; jullie noemen die dan huisdieren. Zij zijn doorgaans gedweeër of tammer, zoals jullie zeggen. Ze kunnen een zeer vergaande intelligentie ontwikkelen en afgericht worden. Ze gaan daardoor in zekere zin meer lijken op de mens, weliswaar niet in hun uiterlijke vorm, maar wel wat bepaalde karaktereigenschappen betreft. Jullie kunnen hierbij dikwijls echt verbluffende handelingen van dieren waarnemen, die van overleg getuigen en ook van een zeker beoordelingsvermogen, zodat jullie verbaasd staan en zeggen: het dier kan alleen nog niet spreken. Kijk, dat zijn dieren die in hun geestelijke ontwikkeling alleen nog de stap tot mens moeten doen, zoals een onmondig kindje ook alleen maar een bepaalde stap in jaren hoeft te doen om een verstandig mens te worden! Bij het dier kan dat doel echter niet bereikt worden, omdat de vorm van de ziel nog niet voleindigd is, terwijl bij een kind, dat toch vaak veel dommer en onbeholpener lijkt, de zielenvorm die in staat is zich verder te ontwikkelen, aanwezig is, zoals in iedere zaadkorrel het beeld van de toekomstige plant ligt.'
«« 9 / 77 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.