Over het weerzien in het grote hiernamaals

Jakob Lorber - Over de drempel van de dood

«« 13 / 15 »»
[1] 31 mei 1848
[2] Bij veel mensen die hun hoofd en hart op de rechte plaats heb­ben, blijft, wanneer zij niet al te vast in hun geloof staan, de beklemmende vraag bestaan of er na dit korte aardse leven nog een verder leven zal zijn en hoe dat er dan wel uit zal zien. Zal de mens zichzelf nog herkennen als dat wat hij hier op aarde was en zal hij zijn bewustzijn en de volledige herinnering aan al zijn aardse toestanden behouden, of zal zijn bewustzijn en herinnering veeleer lijken op dat in een droom? Een droom, waarin de mens wel zichzelf herkent als degene die hij in het wakende aardse leven was en zich wel bewust is van zijn per­soonlijkheid, zij het onder steeds nieuwe levensomstandighe­den, maar waarin alle objectieve levensomstandigheden van déze zijde vrijwel alle realiteit verloren hebben, behalve de enkele dingen die diep in de gevoelswereld van de mens ver­ankerd liggen, zoals bijvoorbeeld zijn naaste verwanten en de eigen leef­ en woonomgeving, maar zelfs ook deze vrijwel altijd in vreemde omstandigheden en vormen? En is er in het grote hiernamaals onder zulke geestelijke omstandigheden wel een weerzien waarbij men elkaar over en weer herkent?
[3] En Ik, de Heer, antwoord op deze veelomvattende vraag: ja, dat hangt van de omstandigheden af! Al naargelang de mens dit aardse proefleven meer of minder in overeenstemming met Mijn geopenbaarde orde heeft doorleefd.
[4] Als iemand reeds hier op aarde de ware, volledige wederge boorte van zijn geest heeft bereikt, wat voor iedereen met enige inspanning mogelijk is, en hij als een volledig wederge­boren mens hier zodanig leeft dat hij de geestenwereld en al haar omstandigheden en ook haar daarmee overeenstemmen­de invloed op de materiële wereld, evenals de materiële wereld zelf, volledig kan doorzien -dan zal bij hem het afleggen van het stoffelijke lichaam onmogelijk een verandering in zijn denken, zijn willen, zijn herinneren en zijn levende subjectie­ve en objectieve bewustzijn teweeg brengen; het lichaam op zich bezit immers geen bewustzijn en is ook niet in staat zich iets te herinneren.
[5] Door het bereiken van de wedergeboorte gaat het leven met al zijn in­ en uitwerkingen reeds aan deze zijde geheel over in de geest, die zich voor eeuwig in het hoogste en zuiverste zelf­bewustzijn bevindt en die boven alle materie verheven is. De materie is alleen een voor een bepaalde tijd gefixeerde gedach­te, een vastgehouden idee die tijdelijk een uiterlijk zichtbare vorm krijgt. Als dat zo is, dan zal het, denk Ik, voor iedereen die daar wat dieper over nadenkt wel volkomen duidelijk zijn -temeer daar hem voor dat inzicht talloze bewijzen ter beschikking staan uit het leven van zieners, profeten en mediamieke mensen -dat het zuiver geestelijke leven in het hiernamaals veel lichtvoller moet zijn en ook veel helderder bewust van zichzelf en van alle overige subjectieve en objec­tieve processen, toestanden en omstandigheden van het leven. En wel in de mate waarin de geest, die zelf licht, leven, kracht en volledig bewustzijn is, voor eeuwig staat boven de materie, die zoals gezegd niets anders is dan een gefixeerde uitdrukking van de gedachten en ideeën van de geest.
[6] Maar omdat niet slechts één, maar alle volgens Mijn orde levende mensen naar hetzelfde volmaakte leven overgaan, is het zinloos te vragen of er ooit een weerzien zal zijn. Want als de mensen reeds in dit onvolmaakte marionettenleven het ver­mogen hebben elkaar te herkennen en in natuurlijk opzicht weer te zien -wat zij toch niet kunnen betwisten of betwij­felen -dan zullen ze dit vermogen des te meer hebben in het geheel volmaakte, zuiver geestelijke leven, waarin hun hele wezen de onvergankelijke uitdrukking en het fundamentele beginsel is van al het leven en van alle omstandigheden en gebeurtenissen daarvan! Op deze wereld herkent de ziel door de in haar wonende geest immers via het lichaam de haar bekende en verwante mensen; ze kan bevriend en volkomen verwant raken met anderen, die zij vervolgens als zodanig altijd herkent aan hun gestalte en karakter. Als nu de ziel en de geest dat kunnen door de kerkermuren van het op zichzelf dode lichaam heen, hoeveel te meer zullen zij dat dan kunnen in hun volledig vrije toestand! Dat is immers al heel dikwijls waargenomen bij veel mediamieke personen die met gesloten ogen niet alleen hun omgeving vaak tot in alle bijzonderheden zagen, maar desgevraagd ook mensen die zich ergens in verre landen bevonden en al hun toestanden en omstandigheden snel en precies herkenden! En toch is een ziel van zo'n medi­um, hoe helder ook, nog lang niet in die vrije toestand, waar­in zelfs een minder volmaakte ziel zich na het afvallen van haar lichaam bevindt!
[7]
[8] Dat onvolmaakte zielen na het verlaten van hun lichaam maar al te gauw steeds duisterder worden, komt door hun kwaadwilligheid. Zulke zielen zien dan natuurlijk niets meer van de wereld en dat is ook nodig, omdat ze in ziende toe­stand de wereld en met name diegenen die zij tot hun vijan­den rekenen, veel schade zouden toebrengen. Zulke zielen en de desbetreffende geesten zien alleen dat wat zich uit hun fan­tasie als een lage droomwereld ontwikkelt. Zij blijven vaak honderden jaren in die fantasiewereld, terwijl ze de voortdu­rend nieuw aankomende zielen aan gene zijde niet zien, ook al waren dat op aarde hun naaste verwanten en zien deze hen wél direct. Gedurende lange tijd nemen zij alleen hun eigen fantasiewereld waar en zijn zij alleen toegankelijk voor enge­len die hen onderwijzen middels zuivere overeenstemmende beelden, die ze in de fantasiewereld van zulke blinde zielen weten binnen te schuiven.
[9] Als zij dit onderricht en zodoende een verbetering van hun wil aannemen, verdwijnt hun fantasiewereld langzamerhand en komen ze steeds meer tot het ware licht, tot aanschouwen van al het bestaande en derhalve tot een weerzien met hun verwanten en vrienden. Dan herkennen zij deze ook als zoda­nig en beleven ze daar grote vreugde aan­
[10] Beteren zij zich echter niet, dan blijven ze ondenkbaar lange tijd in hun steeds boosaardiger wordende droomwereld. Dan is er geen sprake van een vreugdevol weerzien en herken­nen, evenmin als iemand zich in een droom zijn uiterlijke omstandigheden en levenstoestanden kan herinneren, maar enkel ziet wat zijn fantasie hem in beelden voorschotelt. Evenmin en eigenlijk nog veel minder kan een duistere ziel zich aan gene zijde iets herinneren of iets herkennen; want in haar droomwereld is ze nooit actief, maar altijd alleen maar passiet: en daarom kan ze zich, naar aardse begrippen gedu­rende een eeuwig durende tijd, niet meer uit zichzelf bevrij­den!
[11] Wie hier niet ten minste voor de helft in de geest wordt wedergeboren, komt aan gene zijde min of meer in de hierbo­ven beschreven toestand, waarin hij zichzelf evenmin kan hel­pen als een embryo in het moederlichaam, wiens activiteit en bewegingen afhangen van de noodzakelijke uiterlijke toestand van de moeder. Maar toch bestaat er een heel specifieke gesteldheid bij zulke zielen, die enigszins verschilt van de toe­stand van het embryo in het moederlichaam. En dat verschil is -om voor het verstand van de mensen begrijpelijk te spre­ken -dat het embryo, dat een zich nieuw ontwikkelend schep­sel is, in het moederlichaam volslagen lijdzaam is, terwijl een duistere ziel geheel vanuit zichzelf actief en passief tegelijk is en, omdat ze niet wil, niet inactief kan worden omdat zij daar­door niet-lijdzaam zou worden. Maar hoe komt dat?
[12] Als een mens op deze wereld maar heel weinig of vaak ook helemaal niets heeft gedaan om datgene wat zijn ziel in haar hart verborgen meedraagt, tot leven te wekken en te ontwik­kelen, maar alles alleen aan de ontwikkeling van zijn uiterlij­ke verstand besteed heeft en dat heeft benut om zorgvuldig de wegen te kiezen waarop hij zich wereldse schatten kon ver­schaffen -van welke aard die ook mogen zijn en welke naam ze ook mogen dragen -om daarmee voor zichzelf de meest verfijnde en in elk opzicht meest aangename genietingen en bekoringen te verkrijgen, dan is, als de ziel van zo'n mens aan gene zijde arriveert, haar goddelijke lichtkamer stevig versperd en afgesloten. Het licht van het aardse verstand echter is eigenlijk alleen maar een combinatie van uiterlijke, materiële lichtbeelden, die op de vele miljoenen lichtvlakjes van de her­senplaatjes*( * zie Het Grote Johannes Evangelie, deel IV / 226 -240 voor de bouw en functie van de hersenen. ) voor de ziel zichtbaar zijn. Aan de hand daarvan maakt de puur materieel ingestelde ziel altijd, op de manier van de domme astrologen, haar materiele berekeningen en voelt zich dan als het ware door de macht van dat bijgeloof gedrongen om daarnaar te handelen. Dat verstandslicht blijft natuurlijk in de wereld achter, net zoals een beeldengalerij achterblijft wanneer de beeldenliefhebber sterft. Het gevolg is dat zo'n ziel dan noodzakelijkerwijs totaal duister in de gees­tenwereld aankomt en niets anders overhoudt dan alleen het bewustzijn ofwel de uitdrukking van leven, en slechts enige herinnering aan haar aardse toestanden en omstandigheden voor zover die in de overeenkomstige hersenkamer van de ziel in overeenstemmende symbolen zijn opgetekend en die de nog altijd uiterst gevoelige ziel voelt en gewaar wordt, ook al kan ze de beelden als gevolg van haar duisternis niet helder bekijken­
[13] Dat een dergelijke toestand maar al te gauw ondraaglijk wordt voor een ziel die aan alle bekoringen van het leven gewend is, is gemakkelijk te begrijpen en aan te voelen. Zo'n ziel wordt weldra heel vreesachtig en angstig en tenslotte geër­gerd en kwaad, waardoor zich in haar een soort gloeiend schijnsel ontwikkelt.
[14] Reeds in de gerichte materiële wereld komt het voor dat wanneer iemand ergens een sterke activiteit ziet ontstaan ­zoals bijvoorbeeld bij een hevige storm, bij een sterke bran­ding van de zee of een sterke wrijving tussen twee gelijksoor­tige of ongelijksoortige voorwerpen of bij een geweldige druk die twee harde objecten op elkaar uitoefenen en dergelijke dingen meer -hij dan ook, vooral 's nachts, ziet dat er zich vuur en licht of op zijn minst een schijnsel ontwikkelt dat door de natuurgeleerden met de algemene, maar niet altijd passende naam 'elektriciteit' wordt aangeduid. In feite is dit in werkelijkheid echter niets anders dan het activeren van de natuurgeesten die in alle materie meer of minder streng gevan­gen zitten en die des te eerder en gemakkelijker geprikkeld kunnen worden naarmate ze strenger gevangen zijn. Als ze echter minder streng vastgehouden worden -zoals bijvoor­beeld in de lucht, in het water, in leem en allerlei andere soor­ten vloeibare en zachte lichamen -is er naar verhouding ook een krachtiger beweging nodig om de natuurgeesten, die die beweging niet zo snel kunnen ontwijken, te activeren, waar­door ze door hun uiterst snel vibrerende beweging binnen de lichte en doorzichtige omhulsels die hen gevangen houden, als een schijnsel of een gloed zichtbaar worden.
[15] Dat deze activering van de natuurgeesten uit vibraties bestaat, kan ieder mens die ook maar enige opmerkingsgave bezit gemakkelijk zien en herkennen aan duizenderlei ver­schijnselen in de natuurlijke wereld. Als een mens of zelfs ook een dier door wat dan ook in zijn gemoed sterk geprikkeld wordt, begint hij merkbaar te trillen, wat veroorzaakt wordt door de activering van de in zijn vlees en bloed aanwezige natuurgeesten. Een snaar op een muziekinstrument vibreert, als er tegen gestoten of geslagen wordt, omdat de geesten die in de materie van de snaar gevangen zitten, door de slag of de stoot geactiveerd worden.
[16] De vlam van elk licht die niets anders is dan een gebeuren waarbij de in de materie opgesloten natuurgeesten vrij komen, bestaat uit een voortdurend zichtbare vibratie, die door de activiteit van de vrijkomende natuurgeesten ontstaat. Zo zijn er nog duizenden en nog eens duizenden van dergelijke ver­schijnselen waarbij hetzelfde gebeuren kan worden waargeno­men.
[17] Er is gezegd dat de ziel door het verlies van haar wereldse licht en van alle uit de wereld voortvloeiende genoegens in eerste instantie heel vreesachtig en angstig en tenslotte kwaad en toornig wordt, waardoor er in haar een soort gloeiend schijnsel tevoorschijn wordt geroepen. Dit gloeiende schijnsel ontstaat in het wezen van de ziel op geheel analoge wijze als in de natuurlijke wereld.
[18] Vrees is de eerste activering van de eindeloos vele geestelij­ke potenties, die in iedere individuele ziel aanwezig zijn. Wanneer alle potenties steeds sterker gaan vibreren, wordt de hun gegeven ruimte al gauw te krap. En omdat de uiterlijke vorm, waarbinnen de talloze potenties tot één leven verenigd zijn, al gauw te krap wordt -omdat deze vorm niet zo gemak­kelijk vergroot kan en mag worden -is het noodzakelijke gevolg daarvan een steeds heviger dringen en duwen naar alle kanten, waardoor in het concrete samengestelde leven het gevoel van angst opkomt.
[19] Als het dringen en duwen voortduurt en steeds heviger wordt, ontstaat daaruit een geestelijke gisting, die men woede noemt. En zoals reeds in de natuur het gevolg van een steeds heviger wordende gisting een volledig ontbranden is, zo is dat ook het geval bij de sterke gisting van de specifieke zielenpo­tenties, en dit wordt toorn genoemd. En van die toorn is dan ook het gloeiende schijnsel afkomstig dat, als het steeds maar heviger wordt, tenslotte in een volledige brand overgaat, die de slechtste uitdrukkingsvorm van het leven is, en razernij en in de eigenlijke betekenis 'hel' wordt genoemd en ook is.
[20] Als nu in een overleden ziel op die manier het zojuist beschreven gloeiende schijnsel zich ontwikkelt, begint ze daar­door de in haar hersenen aanwezige geestelijke indrukken heel zwak te zien en herkent ze weldra veel kwaads en weinig goeds in haar wezen. In dat schemerlicht ziet ze ook niet zelden een mug voor een olifant aan, en omgekeerd een olifant voor een mug. Uit zulke waarnemingen ontwikkelen zich in de ziel ver­volgens allerlei luchtige en doorzichtige -je zou kunnen zeg­gen 'vormloze' vormen, die lijken op de luchtkastelen van een verliefde jongeman in de wereld, die bij een heel levendige fantasie niet zelden gedurende enkele ogenblikken tot een werkelijk zichtbare realiteit worden, maar bij de minste verstoring van het gemoed in het niets verdwijnen.
[21] Omdat de ziel op de genoemde manier echter niets tot een blijvende realiteit kan maken en door de vluchtig opduikende beelden, die eerder vervormde dan goed geordende beelden zijn, steeds heviger geprikkeld en opgewonden raakt, begint zij tenslotte zelfs aan het meest innerlijke wezen van de ziel te stoten, waardoor dit innerlijke (de oergeest uit God) ook tot actie komt, maar dat is dan wel een heel andere, een volkomen tegengestelde activiteit.
[22] Deze activiteit (van de oergeest uit God) brengt de woeste activiteit van de ziel tot bedaren, zodat de ziel tenslotte in zichzelf gewoon in slaap valt en dus rust. Tijdens deze rust is ze meer verenigd met haar oergeest uit Mij en komt ze tot een échte droom, waarin ze ook blijft, omdat ze zich in die toe­stand heel behaaglijk voelt; deze toestand noemden de oude zielen­ en levensonderzoekers de 'zielenslaap'.
[23] De oergeest werkt nu in het hart van de ziel tegen de begeerten van de ziel en schept nu steeds meer beelden voor haar, die enerzijds datgene bevatten wat de egoïstische, heers­zuchtige en genotzuchtige instelling van de ziel aanspreekt. Maar zodra zij die dingen in haar droom, die zij natuurlijk voor de werkelijkheid houdt, vol begeerte wil grijpen, worden ze teniet gedaan of wijken ze terug en vluchten weg. Anderzijds worden voor de zielook beelden geproduceerd die nuttig voor haar zijn en, als ze die aangrijpt en tot haar best­wil aanwendt, blijven bestaan en dan begint zich uit de droom een hechte en blijvende wereld voor haar te ontwikkelen.
[24] Hoe meer de ziel datgene aanneemt wat haar door haar oer­geest wordt aangeboden, des te meer verenigt zij zich met hem en gaat ze zo ongemerkt in haar oergeest op en daarmee in het oerlicht en alle daaruit voortvloeiende waarheid. Dan herkent ze weldra zichzelf weer helemaal en al haar bekenden en ver­wanten, door wie ze dan gewoonlijk naar Mij toe wordt geleid, en tijdens die ontwikkeling wordt haar, al naar de mate van haar voleinding en eenwording met haar geest, steeds meer licht en wijsheid gegeven alsook het vermogen om vol­ledig in de natuurlijke werelden te kunnen zien en daar op vruchtbare wijze actief te kunnen worden. Dat in dit geval een weerzien met velen het volkomen natuurlijke gevolg is van haar geestelijke voleinding, hoeft verder eigenlijk geen betoog.
[25]
[26] Maar wat gebeurt er met die zielen, bij wie het in het droomleven aan gene zijde niet mogelijk is om de hun voor­gespiegelde beelden en verschijningen waar hun egoïsme en hun genotzucht grote begeerte naar heeft, door de goede droomgezichten uit hun zinnelijke aard te verdrijven? Wat gebeurt er, zo vraag Ik, met een ziel die steeds woedender wordt, omdat zij de voorwerpen van haar lust, die haar voor­ getoverd worden, niet kan bereiken en vasthouden? Is er in dat geval ook een weerzien? Nee, zeg Ik, dan is er geen weerzien!
[27] Voor zo'n ziel wordt haar eigen geest dan tot een onverbid­delijke rechter. Hij laat haar uiteindelijk de voorgespiegelde dingen en objecten bereiken en staat haar toe zich daaraan te verlustigen zoals haar onzuivere aard dat wil; maar dat verlus­tigen bezorgt de ziel altijd een hevige en brandende pijn en maakt haar voor lange tijd weer helemaal duister.
[28] Vervolgens laat de geest toe dat de aldus duister geworden ziel in haar grote woede die haar doorgloeit en haar een boos­aardig licht geeft, waardoor zij soortgelijke zielen om zich heen begint waar te nemen, nu werkelijk zielen van haar soort ontmoet.
[29] Dan ontstaan er onmiddellijk contacten en samenscholin­gen van zulke zielen, die elkaar hun woede kenbaar beginnen te maken. Ze verschansen zich tegen de vijanden, met wie ze in hun droomleven, dat zulke zielen echter voor werkelijkheid houden, op een voor hen weerzinwekkende manier in aanra­king komen en nemen het wraakzuchtige besluit om nog eer­der zichzelf hoe dan ook te doden dan zich ook maar de aller­minste goddelijke ordening te laten welgevallen.
[30] In die verschansing, waarvoor ze het materiaal uit hun inbeelding halen -voorzover ze in het licht van hun laaiende woede tot enige inbeelding in staat zijn -blijven ze vaak gerui­me tijd afwachten. Daardoor worden ze opnieuw woedend, toornig en razend en breken vervolgens zelf door hun ver­schansing heen om met horden tegelijk de vijand te gaan zoe­ken, omdat er niemand hen is komen belagen op wie zij hun wraak hadden kunnen koelen. Maar hun zoeken is tevergeefs. Ze ontmoeten alleen maar horden van hun soort, die eveneens de vijand zoeken, en sluiten al gauw een verbond met hen, waarna ze samen ijlings de vijand gaan zoeken, maar er natuurlijk nooit een vinden.
[31] Als zulke ongelukkige zielen eenmaal met verscheidene dui­zenden bij elkaar zijn -waarbij die massa's er in de geestenwe­reld voor het oog van zuivere geesten ongeveer uitzien zoals op aarde het gloeien van de lucht wanneer er ergens een huis in brand staat -kiezen ze diegene onder hen die het felst gloeit en die zij als de moedigste en wijste beschouwen, tot aanvoer­der. Deze leidt hen dan over een bodem die gewoonlijk over­eenstemt met de fantasie van zulke zielen en die er uitziet als een duistere zandsteppe of een onafzienbare vlakte, waarop niets anders groeit dan wat droog mos. Op zo'n bodem ont­dekken ze na lange omzwervingen, en door hevige honger en dorst gekweld, gewoonlijk niets anders dan nóg een soortge­lijke, rondtrekkende horde met een fel gloeiende aanvoerder. Wat er dan gebeurt is dat zij ofwel elkaar uit te grote wraak­zucht aanvallen, verscheuren en verminken, ofwel zij vereni­gen zich onder twee aanvoerders. Dat geeft echter voortdu­rend aanleiding tot wrijvingen, omdat elk van de twee aan­voerders de belangrijkste wil zijn, wat na korte tijd toch een oorlog tussen de twee horden teweeg brengt­
[32] Als de hoogst ongelukkige zielen elkaar bij zulke oorlogen vrijwel geheel in stukken hebben gescheurd -natuurlijk alle­maal slechts schijnbaar -komen ze weer enigszins tot rust. Dan toont hun geest hun weer in een heldere droom hoe onbeduidend, vruchteloos en zinloos hun dwaze en blinde inspanningen waren, en toont hij hun de betere weg tot ommekeer.
[33] Soms nemen enkelen zo'n aanwijzing ter harte en bekeren zich. Maar meestal worden ze na zo'n droomgezicht pas hele­maal dol en vallen ze terug in hun geestloze, pure zielenstaat, die dan nog veel slechter wordt dan de eerste. En zulke toe­standen zijn dan reeds de hel, waaruit het heel moeilijk is een uitweg te vinden! Wie dan niet het smalle pad door zijn eigen hart gaat, komt niet gauw meer goed terecht en kan triljoenen en deciljoenen aardse jaren in zo'n hel blijven zitten. ­ Er is nu dus getoond, hoe het zielenleven in het hierna­maals twee precies tegengestelde hoofdrichtingen en gesteld­heden kent: naar boven of naar beneden. Met dit alles is even­wel nog niet iedere bestaansvorm in de geestenwereld beschre­ven, maar alleen zoals gezegd de twee algemene hoofdrichtin­gen, dus het meest uitgesproken pro en contra.
[34] Tussen deze twee hoofdtoestanden in zijn er nog talloze bestaansvormen, die hier niet beschreven hoeven te worden omdat die in de boeken 'De geestelijke wn', ~rde en maan', 'Bisschop Martinus' en 'Van de Hel tot de Hemel' meer dan voldoende geschetst zijn, evenals in diverse andere mededelin­gen. Alle daarin beschreven bestaansvormen, van welke aard dan ook, zijn gebaseerd op de nu getoonde hoofdregel en de fundamentele wegen naar boven of naar beneden zijn op zich­zelf beschouwd hetzelfde.
[35] Het eigenlijke ware weerzien komt pas in het rijk Gods, dat is de hemel, die de gehele oneindige ruimte vult en derhalve overal aanwezig is, maar die ieder mens alleen via zijn hart kan bereiken. Maar omdat er tegenwoordig zoveel mensen op aarde zo materieel zijn ingesteld dat zij van de geestelijke toe­dracht van de dingen geen enkel idee hebben, en die hier over 'natuurgeesten' lezen en niet begrijpen wat dat zijn en waar ze uit bestaan, dient hierover nog een korte nadere toelichting te volgen.
[36] De hele materiële schepping is evenals de geestelijke schep­ping een door de almachtige wil van de Godheid vastgehou­den idee uit het hart ofwel het leven van de Godheid Zelf, en is -omdat zij uit God is -in haar diepste grondslag geestelijk. Als nu de hele zogeheten materiële schepping niet langer door God vastgehouden zou worden -wat voor God heel gemak­kelijk mogelijk zou zijn -dan zou ze weer geheel geestelijk, als een alleen voor de Godheid zichtbare grote gedachte, in het gemoed van God terugkeren, en dan zou het met het realise­ren van de vrije zelfstandigheid van talloze wezens afgelopen zijn!
[37] Maar het is Gods eeuwig onveranderlijke wil dat Zijn grote gedachten en ideeën eeuwigdurend tot de meest vrije zelfstan­digheid gerealiseerd zullen worden. En daarom heeft God als enig mogelijke manier om dat te realiseren -waarvoor alle goddelijke gedachten en ideeën onwrikbaar vast moeten staan ter wille van Zijn plannen en doeleinden -de volgende weg ingeslagen die als enige naar het doel leidt:
[38] De talloze gedachten en ideeën moeten in zekere zin in allerlei soorten zeer kleine geestelijke deeltjes geleidelijk aan steeds vrijer worden gemaakt, maar daarbij toch lange tijd door een hoofdidee van God -dat als een vast hemellichaam in de eindeloze ruimte van gedachten en ideeën zweeft -wor­den aangetrokken en vastgehouden, totdat ze zich langzamer­hand op grond van hun gelijksoortigheid aaneensluiten en zo overgaan in een steeds groter wezen, tot aan de mens.
[39] Zulke door het totale hoofdidee steeds vrijer gelaten deel­tjes, alsook de nog niet vrijgelaten maar nog in het hoofdidee vastgehouden deeltjes, heten tot aan de mens, 'natuurgeesten' . Deze vrijere natuurgeesten -of natuurkrachten, zoals de wereldse geleerden ze noemen -zijn al zelfstandig actief hetzij in de lucht, in het water of in de zachtere aardbodem, en lok­ken daar de nog gevangen zittende geesten naar buiten, naar de vrijheid. Ze verenigen zich dan met hen en vormen, door­dat ze zich met de nog minder vrijere geesten omhullen, aller­lei levensvormen: eerst planten, hieruit diertjes en vervolgens dieren in steeds grotere soorten -tot aan de mens toe. Op dat punt worden ze als ziel van de mens -en ook, wat de onvrij­ere, nog grove delen betreft, als zijn lichaam -weer door Gods oerwezen Zelf gegrepen, aangezien ze nu al voldoende rijp zijn om volledig vrij en zelfstandig te worden. Daarna worden ze ­maar aanvankelijk nog steeds als het ware van buitenaf –voor de volgende, zuiver geestelijke en eeuwig durende toestand grondig geschoold en geoefend.
[40]
[41] Degenen die zich zo'n grondige scholing laten welgevallen en dus vrijwillig de orde binnengaan -en wel de enige waar­binnen voor hen een eeuwig zelfstandige, geheel vrije levens­toestand mogelijk is -komen dan ook tot het grote weerzien met Hem, uit wie ze zijn voortgekomen. Zij zullen zien hoe, waarom en door Wiens macht en wijsheid en niet aflatende volharding zij van het eigenlijke niet-zijn tot het volste, meest vrije en zelfstandige zijn en kennen zijn gekomen.
[42] Maar omdat ze met hun oergrond een en hetzelfde wezen vormen, zullen ze, wat hen steeds zaliger zal maken, op dezelf­de wijze vanuit hun wijsheid, die nu geheel van henzelf is maar toch volledig gelijk is aan de goddelijke, ook zelf nieuwe scheppingen in gang zetten en dus geheel binnen Mijn orde scheppers van hun eigen hemelen zijn; daardoor zullen zij dan tot het gerealiseerde weerzien van al hun gedachten en ideeën komen.
[43] En dat alles zal dan een groot, eeuwigdurend gerealiseerd weerzien zijn in de eindeloze volheid van al datgene wat een goddelijke geest eeuwig onuitputtelijk in zich draagt. En dat is dan pas het volmaakte, grote weerzien!
[44] Ik denk nu dat hij die ogen heeft om te zien en oren om te horen, hieruit onbeschrijfelijk veel tot zijn eeuwig voordeel kan putten om het geestelijke leven ten volle te leren kennen.
[45] Maar degene die het alleen maar leest uit een soort nieuws­gierigheid en daarbij zijn wereldse verstand als maatstaf gebruikt, zal het eens precies zo vergaan als in deze beschrij­ving te lezen staat. Want Mijn erbarmen kan en mag zich nooit ofte nimmer uitstrekken tot buiten de grenzen van Mijn onveranderlijke orde, waarvan Ik nu de grondslag heb laten zien. Want deze orde is op zichzelf al Mijn eeuwige erbarmen. Wie echter buiten de grenzen van deze orde treedt, zal een buitengewoon lange, ongelukkige toestand in het hiernamaals alleen aan zichzelf toe kunnen schrijven. Want iedereen moet zichzelf vormen, als hij wil zijn wat hij moet zijn. Als iemand zich die moeite niet wil getroosten, moet hij dan ook net zolang in het eeuwig noodzakelijke gericht blijven tot hij zich­zelf begint om te vormen -wat de ziel echter een zware strijd zal kosten!
[46] Laat ieder van jullie zich dus hoeden voor het zelfzuchtig streven naar aardse goederen, rijkdom, glans en aanzien, maar zoveel mogelijk milddadig zijn tegenover zijn armere broeders en zusters; dan zal de strijd met de duisternis ook gemakkelijk zijn. Amen­
[47] Dit zegt de Heer van alle leven tot jullie allen. Amen. Amen. Amen.
«« 13 / 15 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.