Veroordeling: De tempel ten tijde van Jezus; De hel als de laatste beproeving; 'Mijn Rijk is niet van deze wereld';

Jakob Lorber - Kruis en Kroon

«« 3 / 7 »»
[375] De Heer: De tocht ging toen verder over de Kidron door dezelfde poort waar Ik bij Mijn intocht in Jeruzalem ook doorheen was gegaan. De tempelwachters brachten Mij allereerst naar Annas, de schoonvader van de hogepriester Kajafas. Annas was om die reden de eerste waar Ik heen werd gebracht, omdat hij de plaatsvervanger van Kajafas was en zich in deze kwestie steeds heel actief had opge­steld.
[376] De wijze waarop Annas Mij ontving, en ook het gebeuren rond Petrus, is in het Johannes Evangelie beschreven en kan men daar nalezen.
[377] Annas zond Mij geboeid naar Kajafas.
[378] Judas, die nu merkte dat alles wel heel anders verliep dan hij zich had voorgesteld, zag hoe Ik werd weggeleid en hij volgde verbijsterd en was vol vrees over de goede af­loop van zijn bedoeling. Hij wilde ook met Mij bij de hoge­priester naar binnen dringen, maar de toegang tot de ruim­te werd hem ontzegd.
[379] De gehele Hoge Raad had zich bij Kajafas verzameld, die allang ongeduldig en op wraak zinnend op Mijn komst had gewacht. Daar werd nu formeel de aanklacht tegen Mij ingediend. Er traden getuigen tegen Mij op, die getuigenis moesten afleggen dat Ik schuldig was aan hoogverraad. In dat verband werd met name op de intocht gewezen, als­mede op het feit dat Ik het had gewaagd het heiligdom te betreden en Mij daardoor priesterlijke macht had aange­matigd, die Ik niet bezat. Vervolgens werd er beweerd dat Ik het volk tegen de keizer van Rome wilde opzetten om Mijzelf koning te maken. Toen hiervoor echter getuigen moesten optreden, die onder ede konden verklaren dat Ik door Mijn woorden van deze bedoelingen blijk had ge­geven, waren die er niet. Tenslotte traden er getuigen op die vertelden dat Ik had gezegd: "Breek deze tempel af, en in drie dagen zal Ik hem weer opbouwen!"
[380] Kajafas zei toen dat dit smaad was tegen de tempel zelf en tegenover God. Want om dit te volbrengen was godde­lijke macht nodig, waarover alleen de Gezalfde van de Heer, die eens met macht zou komen, zou kunnen beschik­ken. Ik zou echter hebben gezegd dat Ik Christus, de Ge­zalfde ben en dus bezwoer hij Me te zeggen of Ik werkelijk de Christus, Gods Zoon, was.
[381] Daarop antwoordde Ik: "Gij zegt het! - Doch Ik zeg u: van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht en komende op de wolken des hemels."
[382] Toen scheurde de hogepriester zijn klederen en sprak: "Hij heeft God gelasterd! Waartoe hebben wij andere ge­tuigen nodig?! Gij hebt zijn godslastering gehoord!"
[383] Natuurlijk stemden allen meteen in. Want in de Raad waren slechts die mensen bijeen gekomen, van wie Kajafas wist dat ze hem waren toegedaan en overeenkomstig zijn wil handelden. Aan degenen die Mij op de een of andere manier vriendelijk gezind waren, was van het plan Mij ge­vangen te nemen niets meegedeeld. Zo kwamen ze dan ook snel tot hun doodvonnis. En het ging er nu alleen nog om de goedkeuring van Pontius Pilatus te krijgen.
[384] Vroeg in de ochtend werd Ik naar hem gebracht en werd de zaak aan de stadhouder voorgelegd: Ik was een oproer­ling en een godslasteraar en moest om die reden ter dood worden veroordeeld. Pontius Pilatus, die goed op de hoog­te was van Mijn intocht, maar die vond dat daarin niets was dat op een oproer wees, probeerde Me te redden, om­dat hij als Romein geneigd was in Mij een soort halfgod te zien, die over bijzondere krachten beschikte. Hij onder­hield zich met Mij, zoals in het evangelie van Johannes is te lezen, en zei tegen de tempeldienaren die voor het ge­rechtsgebouw stonden dat hij geen schuld in Mij vond.
[385] Daarop trad een van de hogepriesters naar voren en ver­klaarde nogmaals dat Ik door het land was getrokken en tegen de tempel en zijn dienaren had gepredikt, mensen die toch het hoogste geestelijke gezag in het land vertegen­woordigen en plaatsvervangers van God zijn.
[386] Bij die gelegenheid werd ook gezegd dat Ik uit Galilea kwam.
[387] Toen Pilatus die laatste mededeling hoorde was hij blij en zag hij een mogelijkheid om van de hele zaak af te ko­men. Galilea stond namelijk onder het hoogste gezag van Herodes en daarom kon ook slechts hij in dit geval een vonnis uitspreken. Pilatus maakte dus kort een einde aan het verhoor en gaf opdracht Mij naar Herodes te sturen om hem recht te laten spreken over een van zijn onder­danen.
[388] Herodes was bijzonder verheugd dat men Mij bij hem bracht, omdat nu zijn wens Mij persoonlijk te ontmoeten werd vervuld; nu kon hij er zich tevens van overtuigen wat er waar was van de vele geruchten over Mijn wonderbaar­lijke krachten. Hij liet Mij direct bij zich komen en de mensen in zijn nabijheid moesten ons alleen laten.
[389] Wij bleven alleen. Hij sprak er zijn verwondering over uit dat iemand als Ik, die toch over bijzondere krachten beschikte, zich gevangen had laten nemen en hij wilde weten hoe dat had kunnen gebeuren. Ik gaf hem echter geen antwoord, zodat hij hierover in verlegenheid werd gebracht en met aandrang een antwoord van Mij verlangde. Door Mijn aanhoudende zwijgen raakte hij steeds meer ontstemd en hij werd tenslotte zo kwaad dat hij op Mij toe­kwam en Mij met foltering dreigde.
[390] Ik keek hem alleen maar kalm aan en de oude zondaar begon onder deze blik, die hem diep in zijn hart trof, zo erg te trillen dat hij angstig naar mensen in zijn omgeving riep. Hij voelde zich vreselijk onbehaaglijk in Mijn aanwezig­heid. En om zijn angst te verbergen bespotte hij Me nu in het bijzijn van zijn hofhouding; vanzelfsprekend vielen zij de heerser direct in zijn spotternij bij.
[391] Herodes zag nu dat hij in zijn hoop bedrogen uitkwam om door Mijn bovennatuurlijke macht iets voor zichzelf gedaan te krijgen, en hij wilde nu in ieder geval zoveel mogelijk profijt uit de hele zaak halen. Daarom beval hij Mij weer naar Pilatus terug te sturen, waarbij hij te kennen gaf dat hij zich graag onderwierp aan het hoogste gezag van Rome en er daarom vanaf zag over een van zijn onder­danen recht te spreken, die, volgens een uitspraak van de tempel, zich ook tegen het hoogste gezag van Rome wilde verzetten.
[392] Gekleed in een wit gewaad, dat Herodes Me als teken van onderwerping liet aantrekken, kwam Ik bij Pilatus terug, die niet bijster was te spreken over Mijn terugkomst, maar wel over de wijze waarop Herodes had gehandeld, zodat het later ook tot een volledige verzoening tussen beide machthebbers kwam.
[393] Ondertussen was Pilatus door zijn vrouw gewaarschuwd, die in een droom had gezien hoe de goeden en de bozen door de Zoon werden gescheiden, en daarop probeerde hij Me vrij te krijgen. Hij kwam op de gedachte het volk voor te stellen Mij vrij te laten; met Pasen was het namelijk ge­bruik een misdadiger, voor wie het volk zich uitsprak, vrij te laten. De priesters en de tempeldienaren hadden echter hun hele aanhang op de been gebracht en deze stonden thans voor het gerechtsgebouw, terwijl van het overige volk niemand werd vrijgelaten; zodoende bevond de geïnti­mideerde volksmassa die Mij trouw was zich niet in de directe nabijheid, maar alleen deze tempelkliek, die erop uit was Mij uit de weg te ruimen, welk doel ze uit alle macht probeerde te bereiken.
[394] Omdat Barabbas bij de tempel goed stond aangeschre­ven, werd op de vraag van de stadhouder welke gevangene hij moest vrijlaten direct volgens afspraak "Barabbas!" ge­roepen, en geëist dat Ik gekruisigd zou worden, waarbij steeds werd benadrukt dat Ik een oproerling en tegen de keizer was.
[395] Pilatus wist niet meer hoe hij zich eruit moest redden, en ofschoon er voldoende beschuldigingen tegen Mij waren ingebracht, kon hij voor zichzelf de schuldvraag niet be­vestigend beantwoorden. Hij dacht nu door Mij te geselen Mij voldoende straf op te leggen, en kondigde die straf ook af. En daarom werd Ik toen gegeseld.
[396] Nadat deze straf was voltrokken, voerden de knechten Mij, in de meest deerniswekkende toestand in een purper mantel en met een doornenkroon op het hoofd naar buiten. Pilatus hoopte dat de Joden door deze aanblik medelijden zouden krijgen, zodat hij Mij zou kunnen vrijlaten.
[397] Maar het hart van de Joden bleek harder dan steen en wederom schreeuwden ze: "Kruisig hem! Kruisig hem!"
[398] Pilatus herhaalde dat hij geen schuld in Mij vond, waar­voor hij de doodstraf kon geven, en dat Ik nu wel voldoen­de was gestraft.
[399] De meest verbitterde Farizeeën en overpriesters die voor­aan stonden schreeuwden toen: "Hij moet sterven, want hij heeft God gelasterd! Hij heeft zichzelf Gods Zoon ge­maakt! En naar onze wet moet degene die God lastert sterven!"
[400] Pilatus schrok nog meer toen hij dit hoorde, want aan zijn opvatting die hij er als Romein op na hield, dat Ik een halfgod kon zijn, werd opnieuw voeding gegeven. Daarom ging hij weer het huis binnen, waarin de knechten Mij eveneens hadden teruggebracht en vroeg Mij waar Ik van­daan kwam, dat wil zeggen, wat Mijn afkomst was en uit welk land Ik kwam, omdat hij Mij wilde geloven en niet Mijn aanklagers.
[401] Ik antwoordde hem echter niet zoals Johannes in zijn evangelie vermeldt en bij hem vinden we ook een beschrij­ving van de gebeurtenissen zoals die zich daarna afspeel­den.
[402] Pilatus die nu bang was geworden - want hij kende de tempel en wist dat diens vertegenwoordigers tot alles in staat waren als het erom ging iets door te drukken - wilde daarom een eind aan de zaak maken en ging op de rechter­stoel zitten - een ceremonie die bij de Romeinen gebruik was als er een onherroepelijk vonnis werd uitgesproken. Hij toonde Mij nogmaals aan het volk en vroeg wie hij moest vrijlaten.
[403] De menigte schreeuwde wederom "Barabbas!"
[404] Daarom werd nu deze gevangene opgehaald om hem in vrijheid te stellen. Pilatus wees vervolgens naar Mij en sprak: "Zie, hier is uw koning! - Wat moet ik met hem doen?"
[405] De menigte schreeuwde wederom: "Kruisig hem!" ­Pilatus antwoordde spottend: "Moet ik uw koning krui­sigen ?"
[406] Daarop trad een van de hogepriesters naar voren en zei heel nadrukkelijk: "Wij hebben geen koning, alleen de kei­zer! Deze echter is tegen de keizer en heeft zichzelf tot koning gemaakt. Hij is schuldig!"
[407] Op ernstige toon zei Pilatus toen: "En als nu toch on­schuldig bloed vergoten wordt?"
[408] "Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!", riep de hogepriester met luide stem. En zijn aanhangers vielen hem luidruchtig bij, deze uitroep vele malen herhalend.
[409] Pilatus zag toen in dat hij Mij niet kon helpen, zonder zichzelf daarbij grote moeilijkheden op de hals te halen. Ook was hij bang dat het Romeinse aanzien er onder zou kunnen lijden als hij teveel tekenen van zwakte zou tonen. Om een uiterlijk teken te geven dat hij zich niet verant­woordelijk voelde, waste hij voor het gehele volk zijn han­den en zei: "Ik ben onschuldig aan het bloed van deze rechtvaardige! Want naar onze wet heeft hij niets misdaan. Maar zoals gij zegt is het mogelijk dat dit naar uw wet an­ders ligt. - En daarom stel ik hem nu onder uw wet!"
[410] Hierop gaf hij Mij over aan de tempelwachters die klaar­stonden, en die Mij meteen in hechtenis namen. Op hetzelf­de moment werd de moordenaar en straatrover Barabbas vrijgelaten en stormachtig door het volk toegejuicht.
[411]
[412] - De tempel ten tijde van Jezus
[413] In het Grote Johannes Evangelie lezen we op meerdere plaatsen hoe het met de tempel ten tijde van Jezus was gesteld. Zo wordt er een volksoploop geschilderd, waarbij de Heer zich met Zijn discipelen en een schare schriftge­leerden en Farizeeën in het huis van een visser bevond, dat tot in de verre omtrek door een grote menigte was om­geven. In dit huis werd door het opengebroken dak een jichtlijder naar beneden gelaten om te worden genezen. Het komt tot een woordenwisseling tussen een van de man­nen die de zieke aandragen en de tempeldienaren, die pro­testeren tegen het openbreken van het dak als een over­treding van de sabbatsvoorschriften.
[414] De leider van de groep antwoordt de protesterende tem­peldienaar overeenkomstig de volksaard en vervolgt:
[415] "Mozes en alle profeten zijn voor mij zeer verheven en goddelijk wijs! Maar jullie voorschriften, waarover Mozes en alle andere profeten ook nooit maar iets hebben ge­droomd, vind ik buitengewoon dom! Hoe dienen jullie God?! Mest en vuil verbranden jullie op het aan God ge­wijde altaar, en de vette ossen, kalveren en rammen eet je zelf op en je offert ze aan jullie buik, die nooit gevuld raakt. Het goddelijk zuivere van jullie leer heb je verworpen. En wie onder jullie het nu durft het zuivere te onderrichten, behandel je zoals jullie al je profeten behandeld hebt! ­
[416] Hoe lang is het dan geleden dat jullie Zacharias in de tem­pel vermoord hebben? - Zijn zoon Johannes predikte te Bethabara de waarheid en riep jullie misdadigers in het heiligdom van God op tot boete en tot terugkeer tot Mozes en zijn zuivere leer. Wat deden jullie met hem?! Waar kwam hij terecht?! Hij verdween! Zover ik weet is hij 's nachts door boosaardige beulsknechten opgepakt!
[417] En nu is hier in Nazareth Jezus als profeet door God ge­roepen en doet dingen, waartoe alleen de almachtige go­den in staat zijn - en jullie slaan hem met argusogen gade! Wee hem, als hij het zou wagen om net als ik zich ook maar één woord te laten ontvallen tegen jullie en tegen jullie leer, die niets met die van Mozes te maken heeft! Jullie zouden hem meteen van de ergste misdaad, die van godslastering, beschuldigen en hem uit dankbaarheid dat hij jullie doden opwekte en jullie kreupelen genas, stenigen of zelfs aan het kruis binden! Want het gaat jullie om het heersen en daarnaast zo plezierig mogelijk te leven en je buik vet te mesten! Wie jullie daarin beperkingen wil op­leggen en jullie terug wil voeren tot Mozes, is jullie vijand en jullie beschikken over voldoende middelen om hem uit de weg te ruimen!
[418] Ik ben een heiden - en zelfs ik herken hier in de mens Jezus de meest zuivere kracht van God, en wel in zo'n mate als men tot nu toe op aarde nog nooit heeft meegemaakt! Maar wat zien jullie in Jezus, die louter door het woord alleen zonder één enkel geneesmiddel jullie doden opwekt en onze kreupelen weer doet huppelen als jonge herten?! Ik vraag jullie, blind als je bent: Wie moet degene dan wel zijn die slechts één simpel woord zegt en storm en wind gaan liggen, de doden staan op en de lammen gaan weer lopen?!"
[419] Een van de Farizeeën richtte zich tot de Heer en zei: "Hoe kunt gij als echte Jood zwijgen als zo'n ellendige hei­den, voor wie u goed bent geweest, hier de brutaliteit heeft om de heilige leer van onze vaderen zo schandelijk te be­spotten?!"
[420] De Heer antwoordde hem: "Hij bespotte Mozes noch de profeten, maar alleen jullie nieuwe voorschriften! Waarom moet Ik hem dan terechtwijzen?! Jullie kennen de schrift en kennen Mozes en de profeten! Vraag jezelf echter af of er in de tempel ook nog maar één spoor van Mozes en al de andere profeten te vinden is?! Ik was dit jaar toch Zelf in Jeruzalem en heb tot Mijn grote ergernis gezien hoe het bedehuis van God in een moordenaarshol is veranderd!
[421] De voorhoven staan vol met slachtvee en ook andere on­reine dieren, die verkocht worden, zodat de mensen niet zonder gevaar voor eigen leven zelfs maar de tempel kun­nen bereiken. In de voortempel wordt aan de ene kant geslacht alsof het een slachthuis is en wordt er vlees ver­kocht; aan de andere kant staan de tafels van de makelaars en de wisselaars en daar is het zo'n lawaai en geschreeuw, dat vrijwel niemand zichzelf kan verstaan. Komt men ver­volgens in de eigenlijke hoofdtempel, dan kan men zich niet verroeren vanwege de duivenverkopers en andere schreeuwers, die allerlei vogels te koop aanbieden! En in het Heilige der Heilige, waarin overeenkomstig het voor­schrift van God alleen de hogepriester één keer per jaar mocht komen, wordt nu tegen betaling zelfs iedere heiden rondgeleid; natuurlijk wel in het geheim onder het zegel van zwijgzaamheid tegenover de Joden! Maar in Rome kent men het Heilige der Heilige even goed als de hogepriester in Jeruzalem! En op die manier onthult men voor geld alle geheimen van de tempel aan vreemdelingen. Als een arme Jood het evenwel waagt achter het voorhangsel te komen, dan wordt hij meteen als een godslasteraar en tempel­schender achter de tempelmuur op de vervloekte plaats gestenigd. En er gaat geen week voorbij of er wordt wel iemand gestenigd of een paar moeten het vervloekte water drinken! Kortom, het bedehuis van God is een verschrikke­lijk moordenaarshol geworden, en de geest van Jehova is niet meer als een vuurzuil boven de oude ark van het ver­bond aanwezig!
[422] Daar jullie echter net zo goed als Ik en vele duizenden anderen weten hoe het er thans met de tempel voorstaat, en daarbij ook weten wat Mozes en de profeten zoal ge­leerd hebben - hoe is het dan met jullie geloof in God ge­steld, nu jullie zo goedkoop Gods woord verwerpen? Met brutale en hoogmoedige verwaandheid verkondigen jullie je eigen slechte voorschriften aan het arme, blinde volk als ingevingen van Gods geest! Daarbij spoort u hen met alle verschrikkingen van de dood aan deze op te volgen en er­naar te leven!
[423] De dode letter kennen jullie goed. Daarin is God echter niet te vinden en daarom kunnen jullie God ook niet uit de Schrift kennen! Want de Schrift wijst de weg tot God alleen dan wanneer men deze weg in alle omstandigheden bewandelt. Maar jullie willen God niet kennen. En degenen die nog de goede weg zouden willen gaan, wordt de weg versperd met dood en verderf!
[424] Daarom zullen jullie eens in het andere leven ook des te meer verdoemenis ondervinden! Want allen die jullie ver­volgd hebben en nu nog steeds blijven vervolgen, zullen je eeuwige rechters zijn!"
[425]
[426] - De hel als de laatste beproeving
[427] Reeds voor Zijn gevangenneming had de Heer Zijn disci­pelen meer dan eens voorbereid op de wraak van de tempel en Hij had hen ook de redenen uiteengezet waarom dit moest gebeuren.
[428] Op een dag deelde Hij hen mede:
[429] "Op de Olijfberg heb Ik u al eens laten weten, dat Ik zal toelaten dat binnen niet al te lange tijd de mensen Mij gevangen nemen en Mijn lichaam doden, hetgeen geschiedt tot oordeel van de misdadigers en tot heil van de Mijnen; als een laaghartige misdadiger zal Ik aan het kruis ter dood gebracht worden. Wanneer u dan hierover hoort spreken, neem dan geen aanstoot aan Mij, maar blijf in het geloof in Mij en in de liefde voor Mij. Hierdoor zul je in hoge mate deelhebben aan Mijn verlossingswerk, waarbij Ik de mens van de oude en knellende banden der zonde en het dodelijk bijgeloof verlos!
[430] Ik zeg het u en alle anderen nog eens, opdat niemand zich zal ergeren en in zijn geloof wankelmoedig zal worden. Want hoewel dit lichaam van Mij door de misdadigers ter dood zal worden gebracht, zal Ik echter reeds op de derde dag het gedode lichaam doen herleven, en Ik zal als een eeuwige overwinnaar over de dood en elk oordeel opstaan.
[431] Ik zal dan weer tot u komen en u de kracht van Mijn geest en Mijn wil schenken, opdat u voor eeuwig werkelijk levend en gelukzalig zult zijn. - Ik zeg u dit reeds vooruit met grote beslistheid, opdat, wanneer dit eens zal gebeuren, er niemand onder u is die aanstoot aan Mij zal nemen.
[432] Ik zeg u echter ook nog iets anders, omdat u bij uzelf denkt: "Ja, moet dit dan op die manier gebeuren? Heeft Hij dan als de alwijze en almachtige Heer van hemel en aarde in ernst geen ander middel de vele godslasteraars te be­dwingen en hen die in Hem zijn blijven geloven zalig te maken?"
[433] Luistert allen wat Ik u hierop te zeggen heb: Op zich ge­nomen wil Ik niet dat het op die manier gebeurt, en Ik be­schik ook over middelen en wegen om Mijn kinderen, ook zonder datgene wat moet gebeuren, te verlossen en geluk­kig te maken. Maar de boosaardige mensen willen het zo. En daarom laat Ik het dan ook toe, opdat juist hierdoor ook veel boosdoeners zich tot berouw, boete en een waar­achtig geloof tot Mij zullen bekeren! - Want het gebroed in de tempel zegt en schreeuwt het immers aan één stuk door: laten we hem gevangen nemen en doden! Als hij weer uit het graf zal opstaan, dan zullen ook wij in hem geloven! Ze willen Me dus gebruiken als een laatste toets. En daarom wordt het toegelaten! Er zullen daardoor velen, die thans nog stekeblind zijn, ziende worden en in Mij gaan geloven. Maar de door en door slechten zullen juist hier­door hun maat der zonde volmaken en hun gericht en eeuwige dood over zich afroepen. Gij echter, verheugt u en weest getroost! Als Ik weer uit het graf zal opstaan, zal Ik tot u komen en Ikzelf zal u overtuigen van hetgeen Ik nu tot u gesproken heb."
[434]
[435] - "Mijn Rijk is niet van deze wereld"
[436] "Mijn Rijk is niet van deze wereld!" Dit kon Jezus met recht tegen Pilatus zeggen. En ook al eerder had Hij dit dikwijls aan Zijn discipelen en aan anderen die tot Hem kwamen duidelijk gemaakt. Want niet alleen Judas, maar ook anderen, die in hun aardse streven gevangen zaten, verwachtten of vreesden van Hem de stichting van een aards rijk, naar het model van de groten en machtigen van deze wereld.
[437] Zo had de Heer reeds direct aan het begin van Zijn werkzaamheid als leraar over dit punt een veelbetekenend onderhoud met een Samaritaanse koopman genaamd Jairuth.
[438] Jairuth: "Gij zijt dus degene, over wie men mij verteld heeft dat hij de Messias is en dit door wonderbare daden bewijst!? Men vertelde mij ook over een harde prediking die u op de berg Garizim gehouden zou hebben en waaraan zich velen hebben gestoten, omdat deze geheel tegen de wetten van Mozes indruiste! Welnu, het verheugt me dat u mij opzoekt en ik hoop u nog nader te leren kennen. Weet u, ik sta niet afwijzend tegenover deze gedachte en geloof stellig dat de Messias zal komen! Voor zover ik het kan be­kijken is die tijd nu wel ongeveer gekomen, want de onder­drukking van de Romeinen is haast niet meer uit te houden! En waarom zou u niet de verwachte Messias kunnen zijn?!
[439] Als u zich van uw kracht bewust bent en naar behoren in staat bent u als Messias overal te presenteren, dan sta ik onmiddellijk met mijn gehele aanzienlijke vermogen tot uw dienst. Deze romeinse zwijnen uit het heidense Westen behoren spoedig het land van onze vaderen te verlaten! Want u moet weten dat ik vanaf mijn jeugd al mijn inspan­ningen slechts daarop heb gericht om zoveel mogelijk rijk­dommen te vergaren ten behoeve van de Messias die we verwachten, opdat daarmee een groot leger van heel dap­pere en vermetele soldaten tegen een goed soldij gekocht kan worden! Ik heb ook al contact opgenomen met menig dapper volk uit Achter-Azië. En er zijn slechts enkele bood­schappers nodig en binnen enkele maanden staat er een vreselijk sterke legermacht in deze landstreek! - We hoe­ven er hier nu niet verder meer over te praten! In mijn huis kunnen we dit verder bespreken."
[440] Bij de middagmaaltijd, waarbij de aandacht van de koop­man wordt getrokken naar enkele dienende engelen van de Heer in de gestalte van mooie jongelingen, antwoordt de Heer de goedbedoelende maar in wereldse begrippen ge­vangen zittende Jairuth:
[441] "Goede vriend! Kijk naar Mijn engel jongelingen daar! Ik zeg je: Daarvan heb Ik er zo veel dat zij op duizenden aardbollen geen plaats zouden kunnen vinden en één van hen zou voldoende zijn om het gehele romeinse rijk in drie tellen te vernietigen. Maar hoewel jullie Samaritanen een beter geloof hebben dan de Joden, hebben jullie toch net als de Joden een volledig verkeerde voorstelling van de Messias en Zijn rijk.
[442] De Messias zal wel een nieuw rijk op deze aarde stich­ten, maar - bedenk dat goed! - geen materieel rijk met kroon en scepter, maar een rijk van de Geest, de Waarheid en de ware Vrijheid onder de alleenheerschappij van de Liefde!
[443] De wereld zal echter zijn geroepen dit rijk binnen te gaan. Zal ze aan de roep gehoor geven, dan zal het eeuwige leven haar loon zijn. Indien zij echter geen gehoor geeft aan de roep, zal ze weliswaar blijven zoals ze is, maar uit­eindelijk zal de eeuwige dood haar deel zijn!
[444] De Messias als Mensenzoon is niet gekomen om over deze wereld te oordelen, maar alleen om allen die nu in de duisternis van de dood wandelen, uit te nodigen voor het rijk van de liefde, het licht en de waarheid!
[445] Hij kwam niet op deze wereld om voor jullie terug te winnen wat jullie vaders en koningen aan de heidenen ver­loren hebben, maar alleen om jullie terug te geven wat Adam verloren heeft voor alle mensen, die ooit op deze aarde hebben geleefd en nog zullen leven!
[446] Tot nu toe is nog geen enkele ziel, die het lichaam ver­liet, uit de aardesfeer weggenomen. Ontelbaar velen, te be­ginnen bij Adam, smachten tot dit moment nog in de aardse nacht. Pas van nu af worden ze vrij! En wanneer Ik ten hemel zal varen, zal Ik voor allen de weg van de aarde naar de hemel openen en ze zullen allen langs deze weg het eeuwige leven binnengaan!
[447] Kijk, dat is het werk dat de Messias moet volbrengen en niets anders! En je hoeft jouw strijders uit Achter-Azië niet te roepen omdat Ik ze nooit nodig zal hebben. Maar geeste­lijke arbeiders zal Ik voor Mijn rijk veel nodig hebben en deze zal Ik Zelf daarvoor klaarmaken."
[448] In het Grote Johannes Evangelie vraagt een romeinse hoofdman de Heer naar de toekomst van Zijn leer, waarop deze hem over belangrijke dingen onderricht.
[449] De hoofdman: "Hoe Uw waarlijk heilige leer langs een weg, die vrij van hindernissen is, weet door te breken in de nacht, waarin de mensheid thans is begraven, is mij nog even onduidelijk als vroeger! Langs de weg van wonderen alleen zou de mens er, naar Uw eigen zeggen, niet veel baat bij hebben, omdat ze op die manier van de mens, die vrij behoort te zijn en te worden, slechts machines zou maken; langs de geheel natuurlijke weg zal dit echter veel bloed kosten en zal het erg lang duren! Ja, ik zou haast met zeker­heid willen beweren, hoewel ik niet over profetische gaven beschik, dat, zoals ik de mensheid wijd en zijd in Azië, Afrika en Europa behoorlijk ken, vanaf nu gerekend over 2000 jaar nog lang niet de helft van de mensen die op aarde leven zich zal koesteren in het licht van Uw leer! - Heb ik het juist of niet?"
[450] De Heer: "In wezen heb je beslist geen ongelijk. Maar algemeen gesproken is het ook niet zo belangrijk als jij denkt; want het gaat hier niet zozeer om de meest algemene acceptatie van Mijn leer op deze aarde, maar veeleer om de brug, die eindelijk is geslagen tussen deze stoffelijke en gindse geestelijke wereld, waarvan de eeuwige gebieden zich aan gene zijde van het graf bevinden! Dit is geschied door Mijn komst op de aarde en door Mijn woord en Mijn leer. Wie Mijn leer op aarde in alle ernst aanvaardt, zal reeds in zijn stoffelijk leven over deze brug kunnen gaan; wie echter op aarde lauw staat tegenover Mijn leer, deze slechts voor een deel of helemaal niet wil aanvaarden, zal in een duistere nacht in de wereld aan gene zijde komen, en het zal hem heel moeilijk worden om deze brug te vin­den! Degenen die echter nooit in staat zijn geweest nog tijdens hun aardse leven iets omtrent Mijn leer te verne­men, zullen in het hiernamaals leiders krijgen, die hen naar deze brug zullen leiden. Wanneer de geesten, die nog on­wetend zijn aangaande Mijn leer, de leiders volgen, dan zullen zij ook over deze brug komen tot het ware, eeuwige leven; houden ze echter hardnekkig aan hun leer vast, dan zullen ze hun levenswandel volgens hun leer louter als schepsel worden geoordeeld en zij zullen het kind schap Gods niet verkrijgen!"
[451] "Wie derhalve Mijn woord geheel en al in zich opneemt en er zonder ervan af te wijken naar handelt en leeft, neemt daardoor Mij Zelf met al Mijn liefde, wijsheid, macht en kracht op en is daardoor een waarachtig kind van God ge­worden, aan wie de Vader in de hemel niets zal onthou­den van wat Hij heeft! De heilige Vader kan niet meer doen dan dat Hij Zich in Mij, Zijn Zoon, Zelf lichamelijk open­baart en van u, onder het oordeel vallende schepselen, volmaakt vrije goden maakt en u bijgevolg Zijn vrienden en broeders noemt!
[452] Bedenk altijd door Wie je dit nu wordt geopenbaard en wat je met deze openbaring ten deel valt; je zult dan niet meer in verzoeking komen door de stoffelijke wereld en je zult er gemakkelijk over zegevieren, wat des te noodzakelij­ker is, want als je niet in jezelf de wereld volledig hebt overwonnen, is het onmogelijk kinderen van de Vader in de hemel te worden!"
[453]
[454] Leer mij, o Heer, Uw lijden betrachten,
[455] in deze zee verzinken mijn gedachten:
[456] O liefde, die om zondaars te bevrijden
[457] zo zwaar moest lijden.
[458]
[459] Hoor 'k ooit uw kruis door wereldwijzen doemen,
[460] een ergernis of een dwaasheid noemen,
[461] maar dat het mij,
[462] wie ooit er spot mee drijve,
[463] Gods wijsheid blijve.
[464]
[465] Christian Fürchtegott Gellert (1715 - 1769) (Vertaling: Pieter Leonard van de Kasteele 1748 - 1810)
[466]
[467]
«« 3 / 7 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.