Kruisiging: Over het dragen van het kruis; Over de juiste geest bij het dragen van het kruis. Het berouw van Judas: Het lot van de zelfmoordenaar; De zeven kruiswoorden; De stervensuren; De zon wordt verduisterd - de aarde beeft; Het voorhangsel scheurt - de graven gaan open

Jakob Lorber - Kruis en Kroon

«« 4 / 7 »»
[468] De Heer: De tempel had schijnbaar gezegevierd en haastte zich het uitgesproken doodvonnis zo snel mogelijk uit te voeren.
[469] Bij de Romeinen was het gebruik dat elke misdadiger, die tot de kruisdood was veroordeeld, zelf zijn kruishout tot aan de plaats van de terechtstelling moest dragen. En dikwijls, als de krachten hem ontbraken, werd hij op de meest gruwelijke wijze gepijnigd om deze straf ten uitvoer te brengen. Ook Mij bleef dit niet bespaard; al gauw stroomden de laatste krachten echter weg uit Mijn volledig uitgeputte lichaam, zodat Ik verschillende keren op de grond viel.
[470] Simon van Cyrene, een aanhanger van Mijn leer en daar­om goed bekend bij de priesters, kwam de stoet tegen en zag vol ontzetting en medelijden in wat voor beklagens­waardige toestand ik verkeerde.
[471] Een van de tempeldienaren riep honend naar hem: "Kijk daar eens naar jouw grote meester, die zichzelf niet eens kan helpen! Nu komt al zijn bedrog jammerlijk aan het licht!"
[472] Simon reageerde verontwaardigd en zei met een voor­spellende geest: "Jullie zullen nog het uur vervloeken waarin jullie dit hebben gedaan! Ik zou willen dat ik mijn Meester kon dienen, opdat deze smartelijke weg wat ge­makkelijker voor Hem zou kunnen worden!"
[473] "Dat zul je ook!", riepen verscheidene priesters kwaad. "Want omdat jij met verachting durft te spreken over het­geen de tempel doet, leggen we jou als straf op: je moet het kruis van je meester dragen!"
[474] Toen Simon dit hoorde kwam hij blij toegesneld, nam het zware kruis op zijn sterke schouders en hij reikte Mij als steun nog zijn hand, omdat Ik op de grond lag. Ik liet Mij door hem helpen en Simon werd zo in zijn kracht ge­sterkt, dat het niet moeilijk voor hem was de zware last te dragen.
[475] Al Mijn naaste vrienden, die tijdens de berechting niet bij het gerechtsgebouw hadden kunnen komen, hadden Mij echter gevolgd. Ook velen uit het volk, dat geïntimi­deerd op grote afstand had gestaan toen de aanhang van de tempel "Kruisig hem!" had geschreeuwd, kwamen nu dichterbij. Deze menigte die Mij goedgezind was nam meteen een dreigende houding aan toen de stoet de poort naderde waar een groot plein plaats bood aan veel mensen. De Farizeeën hadden zoiets echter wel gevreesd en hadden daarom een tamelijk grote groep romeinse soldaten laten komen, die de stoet opwachtte bij de poort die naar Golgo­tha voert, om de orde te handhaven.
[476] Toen de mensen die Mij goedgezind waren merkten dat Ik reddeloos verloren was en dat een gewelddadige bevrij­ding uit de handen van de gerechtsdienaren van de tempel onmogelijk was, ontstond een groot geweeklaag, waarin met name de vrouwen bijvielen.
[477] Ik wendde Me daarom tot degenen die het dichtst bij Mij stonden en zei hen: "Weent niet over Mij, maar over uzelf en uw kinderen! Want hen zal het nog erger vergaan dan wat er nu met Mij gebeurt! Ik ga op tot Mijn Vader; zij zul­len echter niet weten waarheen zij gaan!"
[478] Toen men Mij had weggeleid naar Golgotha, de toen­malige algemene plaats van de terechtstellingen in Jeruza­lem, kwam Judas Iskariot in uiterste vertwijfeling aange­rend en probeerde het kordon te doorbreken, dat de tempelwachters rond deze plek hadden gevormd. Hij werd evenwel met geweld teruggedreven en bleef met een wezen­ loze blik in de ogen in de buurt staan, nog altijd hopend dat er iets buitengewoons zou gebeuren, waardoor Ik be­vrijd zou worden.
[479] Tijdens Mijn veroordeling was hij steeds in de buurt ge­weest. En hoe meer het hem duidelijk werd dat Ik hier óf aan het eind van Mijn krachten was, óf deze niet door Mij gebruikt zouden worden, des te groter was zijn angst ge­worden.
[480] Uiteindelijk haastte hij zich terug naar de Hoge Raad en wilde het geld teruggeven, waarbij hij zei dat hij onschuldig bloed had verraden en zichzelf heel veel verwijten maakte. Vol spot werd hij echter afgewezen met de opmerking dat hij zelf maar moest zien hoe hij met zichzelf in het reine kwam. In grote wanhoop gooide hij het geld in de aalmoe­zenbak van de tempel, zich nog altijd vastklampend aan de geringe hoop dat Ik Mezelf uiteindelijk toch nog zou be­vrijden voordat het ergste zou gebeuren.
[481] Toen hij echter zag hoe Mijn lichaam op de grond gewor­pen en op het kruis werd gelegd en de hamerslagen hoorde, die de spijkers door Mijn vlees in het hout dreven, slaakte hij een luide kreet en rende ijlings weg. Zonder ook maar een moment achterom te kijken rende hij door naar een eenzame streek, waar hij zich met zijn gordel aan een wilge­boom ophing. Zijn vergissing, zijn geldzucht en zijn egoïsme kwamen hem duur te staan. Wat er daarna met Judas is gebeurd, zal later nog eens aan de orde komen. Zijn lijk dat van de boom naar beneden was gevallen en door de honden en jakhalzen was aangevreten, werd pas een aantal dagen na zijn dood gevonden. Op dezelfde plek werd hij ook begraven.
[482] Er staat verder geschreven dat er een duisternis intrad toen Mijn lichaam aan het kruis hing. Ja, er viel een grote duisternis over Jeruzalem; dat was echter geen uiterlijke, maar een innerlijke duisternis - het was alsof eenieder voelde dat hij iets had verloren, zonder te weten wat dit was. En zelfs de hogepriesters, schriftgeleerden, Farizeeën en tempeljoden, die toch heel erg naar Mijn dood hadden verlangd, ondervonden geen voldoening en vreugde van hun daad.
[483] Dat was ook de reden dat vanuit de tempel geen stappen werden ondernomen tegen Mijn discipelen en directe ver­wanten, ook niet tegen Nicodemus, Jozef van Arimathea en Lazarus, die allen met biddende harten naar Mijn kruis gingen en in het laatste levens uur aanwezig waren. Het was hoofdzakelijk te danken aan de achting die Nicodemus als lid van de Hoge Raad genoot, dat de Mijnen toestemming kregen heel dicht in de buurt te blijven, terwijl verder de plek door de soldaten werd afgezet en niemand werd toege­laten.
[484] Afgezien van Johannes waren echter de discipelen die Mij het meest na waren niet aanwezig, zoals Ik vroeger ook reeds verscheidene keren had voorspeld. De Herder was geslagen en daarom verspreidden de schapen zich. Na Mijn gevangenneming was er een deel naar Lazarus ge­vlucht en een ander deel was bij vrienden ondergedoken, die hen verborgen hielden.
[485] Alleen Johannes durfde zich overal in het openbaar te laten zien en was voor de moeder van Mijn lichaam Maria, een steun en troost.
[486] Petrus, die na zij n val door een intens berouw was aange­grepen, volgde weliswaar heimelijk de stoet die Mij door de straten van Jeruzalem van de ene naar de andere bevel­hebber voerde; hij bleef echter op grote afstand van alle andere broeders, omdat hij in zijn ziel de behoefte voelde alleen te zijn en de betekenis van Mijn werkzaamheid hem nu pas helemaal duidelijk werd. Hij begreep het wezen en het doel van Mijn aardse heengaan en was ook volledig doordrongen van de noodzaak hiervan, evenals van Mijn voorspelde opstanding.
[487] Op het moment dat Mijn ziel zich van het lichaam los­maakte, ontstond er een aardbeving. Maar dat was weer een verschijnsel dat niet zozeer de aandacht trok, omdat in de tijd dat Ik leefde in die streek de onderaardse krachten van het dal van de Jordaan nog veel vaker zich bemerkbaar maakten dan thans het geval is. Dat dit verschijnsel echter werkelijk met Mijn dood te maken had, kwam niet bij de verharde Joden op.
[488] Het is ook waar dat in de tempel het voorhangsel scheur­de als een uiterlijk teken dat er nu geen belemmeringen meer bestonden om de allerheiligste ruimte van het hart van de Vader binnen te treden, ja, dat ieder mens er bin­nen mag gaan om aldaar het eeuwige leven te ontvangen. Maar ook dit verschijnsel, ofschoon wonderlijk, baarde verder geen opzien. De dienstdoende priesters hingen het voorhangsel weer op, en daarmee was de zaak afgedaan.
[489] Verder wordt ons overeenkomstig de waarheid bericht, dat de zon haar schijnsel verloor. Weliswaar trad de duis­ternis niet volledig in. Het is echter bekend dat in erg war­me landen aardbevingen zich soms door een sterk betrek­ken en verdonkeren van de atmosfeer aankondigen, waar­door de zon aan glans verliest. Iets soortgelijks gebeurde ook hier. Aan het feit dat de zon haar glans verloor lag weliswaar een andere oorzaak dan gewoonlijk ten grond­slag - hoewel het verschijnsel identiek was.
[490] Tenslotte wordt er nog bericht dat gestorvenen uit hun graven opstonden en aan velen verschenen. Ook dit feit moet op de juiste manier worden begrepen en ieder zal het begrijpen, indien hij de ware betekenis en het doel van het grote gebeuren op Golgotha volledig in zich heeft opge­nomen.
[491]
[492] - Over het dragen van het kruis
[493] Ook Hem, de Heer der eeuwigheid, bleef volgens het ge­bruik bij de Romeinen het dragen van Zijn kruis naar de plaats van de terechtstelling, de plek waar Hij 'verhoogd' zou worden, niet bespaard. Mogen wij dan klagen als het leven en de wereld ook ons een kruis en het lijden oplegt!? De Heer droeg een kruis, waaraan Hij Zelf geen schuld had en dat Hij zich niet had aangedaan. Door ons dwaze streven timmeren wij echter zelf ons eigen kruis en doen ons zelf het lijden aan.
[494] Het was niet zonder diepe betekenis dat de goddelijke Voorzienigheid juist het kruis als middel van verheerlijking en verhoging van de Heer toeliet, als een eeuwig teken van de heilige en smartelijke voltooiing van Zijn werk. Reeds naar zijn uiterlijke vorm is en blijft het kruis voor het men­sengeslacht en voor alle gevallen en onder het gericht staande geesten steeds een vermanend teken.
[495] De ene balk, de stam van het kruis, die van beneden naar boven loopt, toont de goddelijke geest van nederigheid en liefde, die van de aarde, het zinnebeeld van materie en zelf­zucht, naar de hemel en zijn heilige en zaligmakende wet­ten en sferen wijst.
[496] De andere balk van het kruis, die dwars op de stam staat, is symbool van de boosaardige wil van onze uit de grote oergeest Satana voortgekomen, met deze geest gevallen en onder het gericht gekomen ziel. De richting van deze balk loopt parallel aan de oppervlakte der aarde. Daarmee wordt aangegeven dat onze ziel met haar liefde gelijkge­richt is aan de boosaardige geest van de materie, aan de geest van zelfverheerlijking en zelfzucht, welke de oorzaak was dat Satana, de grote oergeest, met alle aan haar onder­geschikte geesten en kleinere intelligenties in de donkere afgrond van de anti-orde stortte, in de doodsnacht van het van God verwijderd zijn.
[497] Ook vandaag de dag veroorzaakt deze boosaardige, tegen God gerichte geest van zelfverheerlijking en zelfzucht in ons de dwarsbalk van ons kruis, dat wij in dit aardse leven moeten dragen. Ook nu nog, net als eertijds, willen wij de wil van God doorkruisen, die zegt: "Heb God boven alles lief en je naaste als jezelf!" Wij willen echter die lijn, die van de aarde naar de hemel wijst, doorkruisen met ons nietige, egoïstische ik; wij willen bij elkaar graaien en ons toeëigenen wat van onze naaste is omwille van ons egoïs­tisch genot. Omdat Gods heilige orde terwille van ons eigen heil dit verkeerde streven niet kan toelaten, timmeren wij zelf onze dwarsbalk en ons kruis.
[498] Alleen Jezus droeg in Zijn heilig lijden het kruis zonder schuld; het kruis van de grootste liefde, deemoed en geduld.
[499] Al te vaak is het aan onze zwakheden en hartstochten te wijten, dat wij het kruis van het lijden op ons moeten nemen. Maar ook zo'n kruis is een genade. Het wordt ons niet als straf opgelegd in de toorn van een hard gericht, maar in een groot erbarmen tot loutering en voleinding. En de plaats van het lijden moet ook voor ons een plaats zijn waar we 'verhoogd' worden, waardoor we het rijk van de vrede en de nimmer eindigende gelukzaligheid in God binnengaan.
[500] "Het kruis is een echte noodzaak van het leven. Als het leven geen nood kent, raakt het versnipperd en vervluchtigt het als een etherdruppel. De ziel die geen kruis draagt, ver­liest haar glans en sterft en verzinkt dan in de nacht van de dood. De nood van het leven is echter een vat des levens, waarin het sterk en gehard wordt, zoals een dia­mant die immers ook slechts een verharde etherdruppel is, ofschoon geen levenselixer. Laat daarom een ieder het kruis op zijn schouders nemen en Mij in liefde navolgen; hij zal dan zijn leven eeuwig behouden. Wie zijn leven koestert zal het verliezen; wie het echter kruisigt en door Mij laat kruisigen, zal het voor alle eeuwigheid behouden."
[501]
[502] - Over de juiste geest bij het dragen van het kruis
[503] In het Grote Johannes Evangelie onderricht een engel de discipelen over de juiste geest bij het dragen van het kruis:
[504] "Alles wat zich op aarde en op alle sterren afspeelt, ge­beurt alleen om bestwil van de mens. Want alleen de mens is de reden en het doel van de gehele schepping in al zijn oneindigheid.
[505] Als een mens zo denkt en voelt, zal hij ook in alle om­standigheden van zijn aardse leven, waarin hij zich in vrij­heid moet laten vormen en scholen, een onwankelbaar gevoel van rust in zijn hart ervaren. En God zal hem uit elke nood redden en hem de weg van het waarachtige leven, de weg van het licht en de volle waarheid, laten vin­den.
[506] Maar wie ongeduldig wordt en over dingen die hij toch niet kan veranderen mort, en vaak in zijn verholen grim­migheid zelfs godslasterlijk denkt en praat over de dingen die in deze wereld gebeuren en die hem tegenstaan, die ver­werft niet Gods liefde, maar raakt er alleen maar steeds meer van verwijderd. En dat geeft de mens geen aardse en nog minder hemelse rust en gelukzaligheid.
[507] Want alles gebeurt immers alleen maar door de liefde van God voor het ware welzijn van de mens. Aanvaardt hij dit in dankbaarheid in zijn gemoed, dan komt de mens ook steeds dichter bij de liefde en de orde van God, gaat spoedig en gemakkelijk helemaal hierin over en wordt hier­door zelf wijs en machtig."
[508]
[509] - Het berouw van Judas
[510] Ook voor Judas diende zijn val en het lijden van zijn te­leurstelling en berouw tot loutering. En zijn oprechte, wan­hopige smart, nadat hij zijn wandaad had ingezien, werpt een verzachtend licht op zijn innerlijk en zijn handelwijze. We herademen, als we zien dat hij in dit aarde leven in ieder geval nog zo ver kon komen, dat hij de ernst van zijn mis­daad, hoewel niet in zijn volle, eindeloze omvang, maar dan toch naar de menselijke maat gemeten, besefte.
[511] Maar wat Judas verder in zijn grote dwaling en de daar­uit voortvloeiende verblindheid van zijn ziel nu verder deed, was evenmin juist, gezien in het licht van Gods orde.
[512] Allereerst haastte hij zich, volledig buiten zinnen, naar de Hoge Raad om de dertig zilverlingen, het bloedgeld, terug te geven. Deze stap was zeker een teken van zijn be­rouw. En de hoge tempelpriesters waren beslist in hun ge­weten geraakt, toen ze de berouwvolle verrader in zijn op­rechte wanhoop zagen. Maar door het bloedgeld van de priesters aan te nemen, had Judas evenwel niet tegen de tempel, maar tegenover de Heer, zijn God en hemelse Vader gezondigd. En daarom zou hij in overeenstemming met Gods orde juist hebben gehandeld, als hij de schade ook tegenover de Heer en hemelse Vader had goedge­maakt. En Judas had de dertig zilverlingen beter aan een arm en behoeftig mens kunnen geven - aan een van de 'geringsten', waarvan de Heer heeft gezegd: "Wat gij aan een van hen doet, dat hebt gij aan Mij gedaan!"
[513] Altijd moeten we - dat is immers de wil van de Vader ­als we door Gods genade inzien dat we onrecht hebben aangedaan, niet alleen in ons hart veel berouw tonen en God om vergeving vragen, maar we moeten ook naar ver­mogen de schade die we iemand hebben berokkend weer goedmaken.
[514] "Het geloof alleen", zo spreekt de Heer, "zal u niet zalig maken, maar de daad zoals die uit het geloof oplicht. Maak daarom ook het onrecht dat je tegenover je medemens hebt begaan zoveel mogelijk weer goed, dan zullen je zonden je worden vergeven. Want zolang iemand niet ook de laatste onrechtvaardige stuiver met zijn medemens in orde heeft gebracht, zal hij het rijk van God niet binnengaan! Indien een mens echter niet meer kan goedmaken wat hij heeft aangericht, dan dient hij met een berouwvol hart zijn on­recht voor God te bekennen en Hem om vergeving te vra­gen, of Hij, voor wie alle dingen mogelijk zijn, de schade wil goedmaken aan degene, die men deze heeft aangedaan. God zal dan ook zeker aan zo'n oprecht verzoek gehoor geven en Hij zal degene, die met een ernstig goedwillend en berouwvol hart tot Hem komt de zonde vergeven, zeker als deze mens zich inzet door liefdewerken aan anderen weer goed te maken, als degenen aan wie hij iets goed te maken had er voor hem niet meer zijn. Zolang echter de gelegenheid er nog is dat je het onrecht dat je je medemens hebt aangedaan, zelf nog kunt goedmaken, dan helpen al­leen goede wil, berouwen de vraag om vergeving weinig of niets, maar telt alleen de daad. Pas daarna zul je ook God om vergeving van je zonden vragen en deze zullen je ook door God worden vergeven, indien je in je hart je ern­stig en oprecht hebt voorgenomen geen zonde meer te be­gaan en je ook houdt aan dat voornemen met alle krachten, die onder de heerschappij van je vrije wil staan." Nog groter was de dwaling van de berouwvolle Judas, toen hij vol wroeging in zijn grote wanhoop aan zijn leven op aarde een eind maakte.
[515]
[516] - Het lot van de zelfmoordenaar
[517] In deze tijd maken heel veel mensen uit nood, in wanhoop of - wat veel erger is - uit koppigheid, lafhartige zwak­heid of teleurstelling, een eind aan hun kostbare aardse leven. Ze veronderstellen dat ze daarmee een eind maken aan de nare toestand waarin hun ziel verkeert; nadat ze hun daad hebben gepleegd, moeten ze echter constateren dat het leven van hun ziel doorgaat en wel geestelijk op precies dat punt waar deze het stoffelijk lichaam heeft ver­laten. 'Zoals de boom valt, zo ligt hij'!, dat wil zeggen: alle zorgen en angst, alle teleurstelling en wanhoop gaan als een geestelijke inhoud van de ziel mee over en bepalen het verdere, als in een droom voortgaande leven, dat nu aller­eerst de zich losgemaakte ziel omgeeft, zoals het spinsel van de zijderups de pop omhult.
[518] De manier waarop Gods genade na de dood van het li­chaam ook de zielen weet te vinden van de ongelukkigen die het leven verachtten en hoe de eeuwige liefde deze zielen, al is het onder omstandigheden die veel moeilijker zijn, verder vormt, is allemaal in de werken van de Nieuwe Openbaring door Jakob Lorber beschreven. Ook de zelf­moordenaars zijn niet uitgesloten van de oneindige genade van de hemelse Vader! Geheel rechtvaardig worden door de Eeuwige Liefde de meer of minder zwaarwegende redenen afgewogen van de onzalige, vernietigende daad, die een verachting van het kostbare aardse vormingsleven inhoudt.
[519] In het werk van Lorber 'Die Geistige Sonne' kunnen we heel veel troostrijks vinden voor deze ongelukkigen alsook voor hen die ze achterlaten, door de mededelingen in dit boek over het verdere lot van de berouwvolle Judas in het hiernamaals. Er wordt beschreven hoe na een genaderijk rijpingsproces aan gene zijde de prior van een klooster uit­eindelijk in de hoogste hemels sfeer bij de Heer aan tafel komt. Met andere zalige geesten en engelen mag hij aan de hemelse tafel gaan zitten, en de Heer en hemelse Vader richt zich met heilige woorden vol liefde tot hem: "Je vraagt hier naar Judas - of hij ook aan tafel zal aanzitten? Wat denk je zelf dan, zou de verrader hier wel horen?"
[520] De prior zegt: "O Heer, Gij meest liefderijke heilige Va­der! Ik weet dat Uw rechtvaardigheid zo groot is als Uw liefde, genade en erbarming. Maar desalniettemin moet ik U eerlijk bekennen, dat het mij toch wat hard voorkomt als ik deze verloren apostel werkelijk voor altijd zou moeten missen. Want Gij hebt immers Zelf gezegd dat deze ene verloren ging, opdat de Schrift vervuld zou worden. Dit woord met betrekking tot deze ongelukkige apostel heeft mij dan ook heimelijk steeds enige troost gegeven. Want ik zei bij mezelf: Judas moest wellicht, hoewel uit eigen vrije keuze, toch een dienend werktuig, dus een apostel, zijn, omdat juist door zijn verraad Uw reeds van eeuwigheid voorbestemde, heilige plan tot heerlijke uitvoering kon worden gebracht! - Kijk, daarom o Heer, Gij meest liefde­rijke, heilige Vader, werd ik steeds vervuld door een geluk­kige hoop voor deze arme, ongelukkige apostel. En het gaf mij steeds nog meer rust als ik eraan dacht hoe Gij aan het kruis tot de Vader in U voor al Uw vijanden om vergeving bad. En daarvan kon ik de arme Judas, ondanks zijn zelf­moord, niet uitsluiten. Aan deze laatste daad van hem was toch blijkbaar ook volgens de Schrift de duivel schuld, die in hem was gevaren. Daarom zou ik ook wensen dat deze apostel, als hij dan niet hier kan zijn, toch tenminste op een andere plek niet heel erg ongelukkig zou zijn."
[521] De Heer: "Luister, Mijn geliefde zoon, er bestaat niet één, maar er bestaan twee Judas Iskariots. De ene is de mens, die met Mij op aarde geleefd heeft en de andere is de satan, die in zijn toenmalige vrijheid deze mens aan zich schatplichtig had gemaakt. In deze tweede Judas Iskariot vinden we nog geheel en al de oorzaak van de allerdiepste hel - maar het betreft dus niet de mens Iskariot. Want hem werd vergeven. En om te begrijpen in welke mate hem vergeven werd, hoef je alleen maar om te kijken! Want de­gene die zojuist met je broeder spreekt en nu ook verraad pleegt aan de liefde doordat hij reeds van tevoren aan jouw broeder Mijn grote liefde betoont, is juist die Judas Iskariot, waarover jij je zorgen maakte. - Ben je nu tevreden met Mij?"
[522] De prior, die bijna verteerd wordt van liefde voor de Heer, antwoordt:"O Heer, Gij oneindige, meest liefderijke en heiligste Vader! Waarlijk, ik heb mij altijd wel voorge­steld dat Uw liefde overstelpend is en dat Gij oneindig goed zijt; niettegenstaande dat had ik echter nooit durven denken dat ook Judas in Uw grote genade, liefde en erbar­men opgenomen zou worden! Op aarde had ik zo'n ge­dachte zeker zondig gevonden. Maar nu besef ik hoe on­metelijk groot Uw goedheid, genade en erbarmen is en hoe die alle menselijke voorstellingen ver overtreft. - O Heer, wat moet ik doen? Hoe moet ik U liefhebben, opdat ik in mijn hart ook maar in enige mate kan beantwoorden aan Uw nimmer aflatende liefde?" --­
[523]
[524] - De zeven kruiswoorden
[525] In het kleine geschrift 'Die sieben Worte Jesu Christi am Kreuz' wordt de laatste prediking, die Jezus vanaf het kruis in zeven heilige woorden tot de mensheid op aarde en alle schepselen van de gehele schepping richtte, met alle nadere omstandigheden opnieuw bekendgemaakt en wordt de diepe, geestelijke betekenis van deze woorden belicht. Wij lezen:
[526] "Toen Ik, de Verlosser, voor het mensengeslacht bloe­dend en stervend aan het kruis hing en Ik de grote mense­lijke schuld en de gevolgen daarvan zag, sprak Ik die zo betekenisvolle zeven woorden, waarvan Ik de mens nog­maals de betekenis duidelijk wil maken.
[527] Het eerste woord dat Ik heb gesproken: "Heer, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen!" - ging niet zozeer de verblinde Joden aan, maar veeleer die nakomelingen, die door het aannemen van Mijn leer Mijn naam dragen en in latere tijden hun tempels voor Mij zullen bouwen. Deze mensen hebben zich, ondanks Mijn leer dat Mijn Rijk niet van deze wereld is, zo met de aardse materie verbon­den, dat de uitspraak die Ik eens tot de rijke zoon van een Farizeeër richtte: "Waarlijk, Ik zeg u het is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat dan dat zo'n rijke het koninkrijk der hemelen binnengaat", volledig op hen van toepassing is.
[528] Mijn leer spreekt van nederigheid, zachtmoedigheid, ver­draagzaamheid tegenover de zwakheden van de naaste. Maar hoe weinig wordt deze leer nagevolgd! Zelfs Mijn eigen discipelen, die toch Mijn naam dragen, zijn vol haat tegen hun in menselijke zwakheden vervallen broeders! Ik heb toch gevraagd dat alle mensen elkaar als goede broe­ders en zusters zouden bijstaan, maar hoe weinig wordt daaraan gehoor gegeven! Door het niet in acht nemen van Mijn hemelse leer vinden moord, roof, twist en doodslag alom plaats en laat de meest eigenzinnige, heerszuchtige ongehoorzaamheid zelfs onder de betere mensen haar ver­derfelijke invloed gelden.
[529] Het tweede woord luidde: "Ik heb dorst!" - O zeker, Ik leed daar toen dorst en Ik dorst nog steeds naar die vele zielen, die in hun waan te gronde gaan en slechts in wereld­se lusten hun heil zoeken en zich noch om God noch om de eeuwigheid bekommeren. Doch wee zulke wereldlingen! Er zal een vreselijk oordeel over hen komen, omdat de maat van hun zonden helemaal vol is en hen nog slechts korte tijd gegeven is! En als ook deze tijd vruchteloos voorbij gaat, worden ze weggestreept uit het boek der levenden!
[530] Je vraagt Mij in gedachten wat de reden is dat Ik altijd dreig en toch niet het vaste tijdstip bepaal, waarop Ik zal tuchtigen!? Ik zeg je, en allen die oren hebben om te horen: juist omdat Ik als jullie Vader en eeuwige rechter aan elke ziel voldoende tijd en gelegenheid wil geven om haar eeuwig heil te verwerven, en op de dag van het gericht geen ziel zich hoeft te verontschuldigen en als uitvlucht kan zeggen dat haar te weinig tijd zou zijn gegeven.
[531] Mijn derde woord luidde: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten!" Zelfs Mijn vrienden hebben deze uitroep gezien als een teken van menselijke zwakheid. En zelfs zij gingen twijfelen hoe het mogelijk was, dat Ik Mij vroeger voor God had uitgegeven en nu in Mijn doods­angst tot God riep, in de waan dat Hij Mij had verlaten.
[532] O, kortzichtige stervelingen! Weten jullie dan niet dat slechts de Geest in Mij God was, het omhulsel of het lichaam daarentegen uit zwakke materie bestond, en dat dit evenals jullie lichamen aan smart en pijn onderhevig moest zij n. Want welke verdienste zou het wel geweest zijn, wanneer Ik niet in dit menselijk zwakke en onvolmaakte omhulsel de mens van de grote schuld had bevrijd, doordat in Mij de materie gehoorzaam moest zijn tot aan de dood aan het kruis!?
[533] Ik riep niet een andere God buiten Mij aan, maar Ik riep tot de Godheid in Mijzelf, tot Gods Geest en oerkracht in Zijn totaliteit. Slechts Mijn stoffelijk omhulsel was immers net als bij de mensenkinderen uit de stof der aarde geno­men. En dit omhulsel moest ook in Mij aan de smart en de dood onderworpen zijn. Daarom zocht het stoffelijke in zijn verlatenheid hulp - ten teken dat ieder mens alleen bij God hulp moet zoeken.
[534] Zoals Ik Zelf deed in Mijn derde woord, zullen eens allen op de grote dag van het gericht roepen, die zich tijdens hun leven nooit of maar heel weinig om Mij en Mijn woord hebben bekommerd. Alleen, wanneer de tijd van genade voorbij is, kan geen roep om genade en barmhartigheid, hoe luid deze dan ook klinkt, meer zo gemakkelijk helpen.
[535] Kijk om je heen en je zult gewaarworden hoe het met de wereld voorwaarts gaat langs de weg van de wereldse wetenschappen, kunsten en nieuwe ontdekkingen; de mensen onderzoeken de meest geheime krachten van de natuur, en Ik laat toe dat al Mijn werken dienstbaar zijn aan hen, omdat Ik immers alles heerlijk en tot nut van Mijn kinderen heb geschapen. Maar voor welk doel wordt al hun wetenschap aangewend? Alleen om zich te kunnen verrijken met wereldse schatten of om zich te kunnen over­geven aan hun hoogmoed en hun overmoedigheid! Daarbij vergeten de welgestelden hun arme broeders helemaal, die steeds dieper in allerlei nood en ellende geraken en in hun kommer tot Mij om hulp en erbarmen roepen.
[536] Het is toch ondenkbaar dat Ik Mij niet zou ontfermen over Mijn arme kinderen en hen niet zou bevrijden van hun geestelijk en lichamelijk zware juk van de slavernij?­En hoe zou Ik genade en barmhartigheid kunnen doen wedervaren aan hen, die zelf geen genade en barmhartig­heid kennen!?
[537] Het vierde woord: "Maria, zie uw zoon! En zoon, zie uw moeder!" - sprak Ik niet zozeer vanwege Mijn moeder, omdat Ik immers wist dat Mijn discipelen de moeder van Mijn lichaam niet zouden verlaten. Veeleer wilde Ik met deze uitspraak in zekere zin aangeven welke liefde Ik voor al Mijn kinderen in Mijn hart droeg. Ik wilde hen allen de erbarmende liefde van God, die in de moederliefde passend zichtbaar is, aanbevelen. En onder de 'zoon' waren dan ook alle mensenkinderen begrepen die, doordat ze Mijn leer opvolgden, zich deze liefde ook waard toonden.
[538] Maar waar wordt thans onder de mensen Mijn leer, die zo eenvoudig is en die het welzijn van de ziel dient, serieus opgevolgd? Van al Mijn kinderen doen nog maar weinigen enigszins Mijn wil. De anderen zijn hetzij te zeer verstrikt in eigendunk of maken zich te veel wereldse zorgen, om zich veel om Mijn woord te bekommeren. Daarom is Mijn goddelijke leer bijna nog maar tot een schijnleer of tot een traditioneel gebruik geworden, en heeft daardoor de zonde de overhand over de mensen gekregen.
[539] Om die reden is het de hoogste tijd Mijn kinderen in alle ernst weer op de juiste weg terug te leiden. Helaas gaat dat niet meer met zachte middelen, maar slechts met de ge­strengheid van het gericht. Want ook het spreekwoord zegt: 'wie niet horen wil, moet voelen!' - en daarom moet Ik, om de volkeren niet totaal in hun grenzeloze verblindheid in de eeuwige dood te laten ondergaan, ze aan een ernstige tuchtiging onderwerpen.
[540] Ik waarschuwde en waarschuw steeds ieder mens indivi­dueel als ook gehele volkeren in het algemeen doordat Ik ziekte, oorlog, gebrek en duurte over hen laat komen en doordat hun wereldse speculaties niet uitkomen. Ik liet en laat toe dat de mensen door hun eigenzinnigheid zichzelf en elkaar vaak de grootste schade berokkenen. En toch is dat alles meestal tevergeefs! De mensen zoeken de oorzaak van al deze misstanden steeds ergens anders en niet bij zichzelf en geven in hun zondigheid Mij, als hun goede en lankmoedige God, hiervan de schuld.
[541] O, verblind mensengeslacht! Hoe lang moet Ik uw dwaze doen en laten nog aanzien?! Denkt gij dan in uw waan, dat gij Mij, uw Heer en God, zou kunnen trotseren?! - Wee u, wanneer voor u tijden van nood zullen aanbreken, zult gij tevergeefs uw handen om hulp tot Mij opheffen! Wanneer de tijd der genade voorbij is, zal Ik Mijn oor voor uw ge­weeklaag sluiten en doof zijn voor uw vragen! Want gij weet dat het niet voldoende is om 'Heer!, Heer!' te roepen, maar dat het erom gaat dat gij immer de wegen bewandelt, die Ik voor u heb uitgestippeld; pas dan kunt gij Mijn genade deelachtig worden.
[542] Thans komen we aan de uitleg van het vijfde woord dat Ik aan het kruis gesproken heb. - Deze woorden van troost: "Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn", richtte Ik tot Dismas, de moordenaar die rechts van Mij aan het kruis hing. Deze woorden waren echter niet alleen aan hem ge­richt, maar aan alle mensen die Mijn leer aannemen en ernaar leven. De reden, dat Ik aan Dismas slechts het para­dijs en niet de hemel heb beloofd, ligt in het feit dat elke mensenziel na de dood van het lichaam, naar de mate van haar volmaaktheid een hogere of lagere graad van het licht bereikt; zelfs zielen die reeds in dit leven al het aardse heb­ben overwonnen, kunnen eerst alleen maar in het paradijs komen, ofwel in een lagere graad van zaligheid. Want geen enkele ziel kan, voordat zij geheel gelouterd en gereinigd is, in de hemel der liefde de hoogste zaligheid bereiken. Op die manier had ook Dismas door zijn liefde en het ver­trouwen dat hij in Mij stelde de eerste graad bereikt en was het mogelijk hem het paradijs te beloven.
[543] Spoedig zal de tijd zijn gekomen dat ook nog maar wei­nigen slechts het paradijs zullen weten te verwerven, omdat Ik zal toelaten dat de mensen alles wat in hun vrije wil be­sloten ligt, kunnen ondernemen. Voordat de tijd van Mijn grote gericht aanbreekt, wordt zelfs aan de boze geesten de vrijheid gegeven (waarbij weliswaar ook aan Mijn goede engelen de taak zal worden gegeven om Mijn kinderen te beschermen en ze voor de valstrikken van Satan te behoe­den!) Dan zal het woord in vervulling gaan: 'Dan zal de tijd komen dat, indien Ik het zou toelaten, zelfs de gelovigen afvallig worden'.
[544] Wat zal dat dan voor een tijd zijn, zult u vragen!?
[545] En Ik zeg u, het is juist de tijd waarin alle volkeren in de greep komen van de hoogmoed, gierigheid, ontucht en hoererij in al haar vormen en elk volk steeds verder weg­zakt in een poel van zonde, waaruit zonder Mijn hulp nim­mer een verlossing mogelijk is.
[546] Met het zesde woord dat Ik aan het kruis sprak: "Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn Geest!" wilde Ik als het ware aan alle mensenkinderen het voorbeeld geven, dat de ziel zich heeft teruggegeven aan haar oerbron en dat de mens zó moet omgaan met zijn leven en handelen, dat hij aan het eind van zijn aards bestaan zijn ziel met vreugde en jubel aan zijn hemelse Vader kan geven.
[547] Voor een juist begrip moet men evenwel weten dat niet Mijn Geest, maar de uiterlijke omhulling ervan, Mijn ziel, deze woorden tot de in Mij wonende Vader-Godgeest sprak.
[548] Toen sprak Ik echter Mijn laatste woord: "Het is vol­bracht!" - Ja, het was volbracht, het grote werk van de ver­lossing! Maar wat baatte het de duizenden en nog eens dui­zenden zielen, die weliswaar eveneens door Mijn dood en Mijn middelaar-zijn verlost werden van de erfzonde, maar Mij niet in de geest en in de daad navolgden!? De hemel bleef voor hen gesloten, alleen door hun zondige, liefde­loze wezen en hun niet boetvaardige levenswandel haalden ze zich opnieuw de eeuwige verdoemenis, het gericht, op de hals!
[549] O, mensenkinderen! Als Mijn eerste en laatste woord zeg Ik u daarom nogmaals in alle ernst van Mijn liefde: doe boete! - Keer in woord en daad terug tot uw Heer en God. - Hou op met uw woeker en gedenk uw arme broe­ders, die u tevergeefs om barmhartigheid smeken! Gedenk de weduwen en wezen! En spreek recht voor de onmon­digen!
[550] Want er staat geschreven: 'Met welke maat u anderen meet, zult u weer gemeten worden!' - Laat vroegere ge­slachten u tot een waarschuwing zijn! 'Zolang ze getrouw bleven aan God waren ze talrijk en gelukkig; toen ze echter alleen op zichzelf gingen bouwen, liet God de volken val­len en gehele rijken werden van de aardbodem wegge­vaagd!'
[551]
[552] - De stervensuren
[553] Marcus, de leerling van de apostel Paulus, getuigt aldus: "Toen het zesde uur was aangebroken, kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur. Om het negende uur riep Jezus met luide stem: 'Eloï, Eloï, lama sabachtha­ni?', hetgeen betekent: 'Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?' Toen sommigen van de omstanders dit hoorden, zeiden ze: "Zie, hij roept Elia". Direct liep iemand van hen toe, nam een spons, drenkte die met zure wijn, stak ze op een riet en wilde hem laten drinken. De anderen zeiden echter: "Stil! Laat ons zien of Elia werkelijk komt om hem te redden". Jezus slaakte echter een luide kreet en gaf de geest. En het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden." (Marcus, 15:33 e.v.)
[554] Mattheüs voegt aan dit verslag van Marcus toe: " . . . En de aarde beefde en de rotsen scheurden. En de graven gin­gen open en vele lichamen van de ontslapen heiligen wer­den opgewekt en gingen na zijn opstanding in de heilige stad, waar zij aan velen verschenen". (Matth. 27:51 e.v.)
[555] Lucas bericht: "En het was ongeveer het zesde uur en er kwam duisternis over het gehele land tot het negende uur, want de zon werd verduisterd. En het voorhangsel in de tempel scheurde middendoor. En Jezus riep met luide stem: 'Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest!' En toen hij dat gezegd had, gaf Hij de geest". (Lucas 23:44 e.v.)
[556] Johannes daarentegen bericht slechts kort maar belang­rijk: "Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, riep hij uit: 'Het is volbracht!' - en Hij boog het hoofd en gaf de geest". (Joh. 19:30). Over de uiterlijke gebeurtenissen en verschijnselen, die de natuur betreffen, vermeldt deze oog­getuige niets.
[557] Deze merkwaardige tegenstelling en schijnbare tegen­spraak in de bijbelse overlevering heeft reeds menig chris­ten aan het denken gezet. En het is een genade en voor velen een verlossende weldaad, dat door de geschriften van de Nieuwe Openbaring ook dit raadsel is opgehelderd.
[558] Johannes, de discipel die op het geestelijke, op de diepe, hemelse betekenis van alles aangaande de leer en de ver­schijnselen was gericht, nam eveneens de uiterlijke gebeur­tenissen bij het heengaan van de Heer en Verlosser waar. Maar voor hem was het geestelijke, wat het overeenkom­stige aangaf, het enig belangrijke dat voor de overlevering waarde had. En dit vatte hij dan samen in de laatste, grote uitspraak van de Heer: "Het is volbracht!" - ­
[559] In dit woord lag - geestelijk gezien - immers in feite alles wat in het uiterlijke, de natuur betreffende processen als het ware in levende beelden van de natuur werd uitge­drukt. Het was - nadat de 'zure wijn' van de bitterheid der wereld 'gedronken was' - volbracht: het doordringen en doortrillen van de materie, het openbreken van de ge­vangenissen, de vrijmaking van de door de geest der ont­kenning gekluisterde zielen, had plaatsgevonden.
[560]
[561] - De zon wordt verduisterd - de aarde beeft
[562] In het licht van dit geestelijk weten zijn ook de uiterlijke omstandigheden, die zich tijdens het heengaan van de Heer voordeden, verklaarbaar; op analoge wijze werd in de wereld van de natuur dit grote gebeuren tot uitdrukking gebracht.
[563] We moeten de verduistering van het zonlicht ook in die zin opvatten. - Bij het sterven van de Mensenzoon treur­den alle engelen en reine geesten van de stoffelijke en geestelijke sferen van alle zonnen en hemellichamen. De vreugdetrillingen van hun gelukzalige liefde, die gewoon­lijk van deze hemellichamen uitgaan en in golven door de gehele ethersfeer van het oneindige stromen, en die aan de uit de zon stromende lichtatomen hun levenwekkende en bezielende kracht geven, waren gedurende deze drie zeer smartelijke uren zodanig getemperd, dat tenslotte ook onze aardezon merkbaar minder licht uitstraalde. Maar het leven van de natuur mocht niet helemaal onderbroken worden en ophouden en de mensheid mocht ook niet door een tegen de natuurwetten indruisende al te overweldigend teken gedwongen en geoordeeld worden in haar vrije ge­loof, wil en handelen. En om die reden was deze algemene zonsverduistering meer een geestelijke en had ze slechts voor een gering deel een natuurlijke uitwerking. En ze vond ook niet plaats, zoals in andere gevallen, doordat de maanschijf de zon aan het gezicht onttrok - reden waarom de sterrenkundigen door middel van het terugrekenen van de baan van de zon en de maan tevergeefs een bevestiging van het bijbelse gegeven hebben gezocht en deze ook nooit zullen vinden.
[564] Het sterven van de Mensenzoon, Zijn totale offer van bloed en natuurlijk leven was echter tegelijk ook de grote, alles doordringende overwinning van de in Hem wonende Eeuwige Liefde en Haar geestelijk licht. En daarom 'beefde' de aarde, het zinnebeeld van de materie, de zetel van de oude geest van de duisternis en anti-orde! Iemand die gro­ter en machtiger was had aan de poorten geklopt, was het bolwerk van Lucifer binnengedrongen en had door Zijn ongekend offeren van Zichzelf daarin een geweldige bres geslagen. Satans sfeer, die de onverzettelijke rebel tot dan met alle middelen van zijn sterke wil had verdedigd, was doorbroken en het verbaast ons niet dat hij, dit beseffend en voelend, zich roerde en dat hij in zijn grimmigheid de onderaardse gewelven van zijn kerker ook in de natuur deed schudden.
[565] Maar ook dit werd hem echter - omwille van de ge­loofs- en wilsvrijheid van de mens - niet in die mate toe­gestaan dat het de bewoners van de streek opviel. Slechts enkele mensen met een ontvankelijke ziel, die innerlijk waren voorbereid, dachten erover na, zoals die romeinse hoofdman, over wie geschreven staat: "En toen de hoofd­man zag wat er gebeurd was, prees hij God en zei: "Waar­lijk, deze was werkelijk een Zoon Gods!"
[566] De natuurlijke, vleselijk gezinde mens verneemt niets van de Geest van God. Wat er ook allemaal plaatsvindt in de wereld van de natuur verklaart hij vanuit innerlijke, stoffelijke oorzaken, om de hem vertrouwd geworden sleur van het aardse-stoffelijke denken en streven maar niet te hoeven opgeven en tot hogere, geestelijke sferen aangezet te worden.
[567] Wanneer het zonlicht van de Eeuwige Liefde minder over ons schijnt of wanneer de grond waarop we staan gaat trillen doordat God het onderaards geweld toelaat, laten we dan door de Geest ernstig gewaarschuwd zijn!
[568]
[569] - Het voorhangsel scheurt - de graven gaan open
[570] Een verder gebeuren werd aangeduid door het scheuren van het voorhangsel in de tempel en door het opengaan van de graven en het tevoorschijn komen van de doden.
[571] Het voorhangsel in de tempel scheidde het binnenste vertrek in de tempel, het heiligste vertrek met de Ark van het Verbond, van de grote tempelruimte, waarin het biddende volk gewoonlijk bijeenkwam. Achter het voor­hangsel, in het Heilige der heilige, mochten volgens de strenge tempelvoorschriften alleen de priesters komen. En zij wisten goed waarom zij deze voorzichtigheid in acht namen; want de oude Ark van het Verbond was leeg en boven haar stond geen vuurzuil meer, waarmee Gods tegenwoordigheid in het Heilige der heilige werd aange­geven.
[572] Thans - in het stervensuur van Jezus - scheurde het voorhangsel van boven tot beneden in twee stukken door­midden. Met het volbrengen van het grote offer der liefde op Golgotha werd de barrière tot het werkelijke heiligdom opgeheven, die tot dan toe het gevallen, zondige schepsel van zijn heilige Schepper, God en Vader gescheiden had. Voortaan kon en kan elke ziel vrij in het Vaderhuis terug­keren; de Vader in Jezus had aan het kruis de armen wijd geopend voor de verloren zoon. Het is aan ons, dat wij ons opmaken en ons over de voor ons bereide weg van dee­moed en liefde spoeden naar het hart van de Vader, het ware Allerheiligste van de ganse oneindigheid.
[573] Veel zielen, die 'in de graven vertoefden', beseften dit direct door de wenk en de roep van hun goddelijke geest. Wij vertoeven immers allemaal in het graf van de materie zolang de geest van de eigenliefde over ons heerst - onge­acht of we nog lijfelijk aanwezig zijn op deze aarde, of ons lichaam reeds begraven is en onze ziel zich in het geesten­rijk bevindt. Een graf voor de geest is overal daar aanwezig, waar men niet God, de hemelse Vader in Jezus boven alles liefheeft en vanuit die liefde ook zijn naaste medebroeder als zichzelf.
[574]
[575] O hoofd vol bloed en wonden,
[576] bedekt met smaad en hoon,
[577] o hoofd, zo wreed geschonden
[578] met ene doornenkroon,
[579] o hoofd eens schoon en heerlijk
[580] en stralend als de dag,
[581] hoe lijdt Gij nu zo deerlijk:
[582] ik groet U vol ontzag!
[583]
[584] O hoofd zo hoog verheven,
[585] o goddelijk gelaat
[586] waar werelden voor beven,
[587] hoe bitter is Uw smaad!
[588] Gij, eens in 't licht gedragen,
[589] door engelen gediend,
[590] wie heeft U zo geslagen,
[591] waaraan hebt Gij dit al verdiend?
[592]
[593] Van al de last dier plagen,
[594] met goddelijk geduld,
[595] o Heer, door U gedragen
[596] heb ik, heb ik de schuld!
[597] Zie, hoe ik voor Uw ogen
[598] hier als een zondaar sta,
[599] en schenk vol mededogen,
[600] mij een blik van Uw gena!
[601]
[602] Houd Gij mij in Uw hoede,
[603] Gij die Uw schapen telt,
[604] o bron van al het goede,
[605] waaruit mijn leven welt.
[606] Gij die mijn ziel wilt laven
[607] met liefelijke spijs,
[608] Gij overstelpt met gaven
[609] tot in het paradijs.
[610]
[611] Paul Gerhardt (1607 - 1676) (Vertaling J. W.Schulte Nordholt en Bernard ter Haar (1806 - 1880))
[612]
[613]
«« 4 / 7 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.