Opstanding: Tegenspraak in wat de evangeliën verkondigen; Maria Magdalena - de eerste bij het graf; De haast van de discipelen; 'Raak mij niet aan!'; Het omklemmen van de voeten; 'Vrede zij met u!'; Thomas; Mijn Heer en mijn God!

Jakob Lorber - Kruis en Kroon

«« 6 / 7 »»
[716] Johannes: Op de eerste dag na de sabbat ging Maria van Magdala vroeg in de morgen, toen het nog donker was, naar het graf en zag dat de steen van het graf was wegge­nomen. IJlings kwam zij bij Simon Petrus en bij de andere discipel, die Jezus in het bijzonder liefhad, en zei tot hen: "Ze hebben de Heer uit het graf weggenomen en we weten niet waar ze Hem hebben neergelegd."
[717] Petrus en de andere discipel gingen naar buiten en bega­ven zich op weg naar het graf. Samen gingen zij op weg, maar de andere discipel liep vooruit, sneller dan Petrus, en kwam als eerste bij het graf. Hij boog zich voorover en zag de linnen windsels liggen, hij ging echter niet naar binnen. Nu kwam ook Simon Petrus achter hem aan en ging het graf binnen. Hij zag er de linnen doeken liggen, maar de zweetdoek, die op Jezus' hoofd was geweest, zag hij niet bij de doeken liggen, maar opgerold terzijde op een andere plaats. - Toen ging ook de andere discipel, die het eerst aan het graf was gekomen, naar binnen, en hij zag het ook en geloofde; want zij hadden de Schrift nog niet begrepen, dat Hij uit de doden moest opstaan. - De beide discipelen gingen vervolgens weer naar huis.
[718] Maria echter, stond buiten dicht bij het graf en weende. Terwijl zij weende, boog zij zich voorover en keek in het graf. Daar zag zij twee engelen zitten, in witte klederen, één aan het hoofdeinde en de ander aan het voeteneinde van de plek waar het lichaam van Jezus gelegen had. Een van de engelen zei tot haar: "Vrouw, waarom weent gij?" - Ze antwoordde: "Omdat ze mijn Heer weggenomen hebben en ik niet weet waarheen ze Hem hebben ge­bracht." Nadat ze deze woorden had gesproken, keerde ze zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet dat het Jezus was. - Jezus zei tot haar: "Vrouw, waarom weent gij? Wie zoekt gij?" - Maria meende echter dat het de hovenier was en zei Hem: "Heer, als gij Hem weggedragen hebt, zeg mij dan waar gij Hem hebt neergelegd; ik zal Hem dan weer halen." - Toen sprak Jezus tot haar en zei: "Maria!" - Zij keerde zich om en in het Hebreeuws riep ze uit: "Rabboeni!", dat wil zeggen 'Meester!' - Jezus echter zei tot haar: "Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opge­varen naar de Vader, naar Mijn God en uw God." - Maria van Magdala ging heen en boodschapte aan de discipelen, dat zij de Heer had gezien en dat Hij haar dit gezegd had.
[719] Toen het dan avond was geworden op die eerste dag na de sabbat en de deuren van de plaats waar de discipelen zich bevonden uit vrees voor de Joden gesloten waren, kwam Jezus, trad in hun midden en zei tot hen: "Vrede zij met u!" Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun Zijn han­den en Zijn zijde. De discipelen waren verblijd toen zij de Heer zagen. Jezus dan zei nogmaals tot hen: "Vrede zij met u! Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik ook u." Na deze woorden blies Hij op hen en sprak tot hen: "Ont­vangt de heilige Geest! Wie gij hun zonden vergeeft, die zijn ze vergeven; wie gij ze toerekent, die zijn ze toege­rekend. "
[720] Thomas echter, een van de twaalven, met de bijnaam 'Tweeling', was niet bij hen, toen Jezus gekomen was. De andere discipelen dan zeiden tot hem: "Wij hebben de Heer gezien." Maar hij antwoordde hen: "Indien ik in Zijn han­den niet het teken zie van de nagels en mijn vinger niet leg in het teken van de nagels en mijn hand niet leg in Zijn zijde, zal ik nimmer geloven." - Acht dagen later waren de discipelen weer in het huis en dit keer was Thomas bij hen.
[721] Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren, stond in hun midden en zei: "Vrede zij met u!" Daarna zei Hij tot Tho­mas: "Kom hier met uw vinger en zie Mijn handen! Kom hier met uw hand en leg die in Mijn zijde, en wees niet on­gelovig maar gelovig!" Daarop antwoordde Thomas Hem: "Mijn Heer en mijn God!" - Jezus antwoordde hem: "Om­dat je Mij gezien hebt, ben je gaan geloven. Zalig zijn zij, die niet gezien hebben en toch geloven!"
[722] Jezus heeft nog vele andere tekenen voor de ogen van Zijn discipelen verricht, die niet beschreven zijn in dit boek. Deze zijn echter opgeschreven, opdat gij gelooft dat Jezus de Messias, de Zoon van God is, en opdat gij door het geloof het leven hebt in Zijn naam.
[723]
[724] - Tegenspraak in wat de evangeliën verkondigen
[725] De berichten van de bijbelse evangeliën over de gebeurte­nissen bij de opstanding luiden, zoals bekend, heel ver­schillend. In de meest eenvoudige woorden wordt door Johannes, de ooggetuige en geestelijk meest verlichte onder de discipelen, het wezenlijke van de gebeurtenissen geschil­derd.
[726] Door middel van het nieuwe Woord van God, door Jakob Lorber ontvangen, is ook op deze niet eensluidende op­standingsverhalen een verhelderend licht geworpen.
[727] Men vertelt ons: toen Maria Magdalena op de ochtend na de sabbat naar het graf van de Heer ging, was ze niet alleen, maar enkele andere vrouwen gingen met haar mee. Met Maria van Magdala erbij waren het er in totaal zeven. Omdat deze eerste getuigen wat betreft hun natuurlijke aanleg, maar ook in hun geestelijk schouwen en kennen verschillend waren, waren ook hun waarnemingen anders en luidden dienovereenkomstig ook hun verhalen verschil­lend. En zodoende kwamen de veelvuldige geruchten, die op die waarnemingen berustten, tenslotte ook in een heel verschillende vorm bij de vier evangelisten.
[728] "Indien gij dit samenvat", zegt de Heer in een verklarend woord door Jakob Lorber, "is het beslist niet moeilijk de oorzaak te begrijpen, waarom de vier evangelisten elkaar met betrekking tot deze feiten schijnbaar tegenspreken. Want de mededelingen, die de apostelen en discipelen be­reikten, verschilden van elkaar omdat de vrouwen natuur­lijk en geestelijk verschillend geaard waren, en zo tekenden de schrijvers, ieder naar zijn geloof, ook verschillende din­gen op. Want hoewel ze onder leiding van Mijn heilige Geest geschreven hebben, was hun wil toch vrij en waren ze derhalve ook vrij in hun oordeel en acceptatie. En zelfs als hun wil, zoals bij Johannes, door de wedergeboorte, die had plaatsgevonden, helemaal goed door God geleid was, dan was hun verkondiging dus des te meer volkomen, in overeenstemming met Mijn wil. Indien u dit dan alles weet, laat u dan niet meer door zulke kleinigheden op een dwaal­spoor brengen, maar word ijverige en ware daders van het woord; wanneer u zo handelt, zult u aan geen enkele tegenspraak meer aanstoot nemen!
[729] Indien u echter louter hoorders van het woord bent en u zou dit naar uw traag verstand een plaats willen geven, dan zult u juist daar de grootste en ergste tegenspraken ont­dekken waar het uw eigen, eeuwige opstanding betreft.
[730] Wilt u echter volstrekt kritisch te werk gaan, let dan eerst op de ordening van de op elkaar volgende evangelis­ten volgens de Bijbel en vergelijk die met de vier belang­rijkste fasen die de mens doormaakt, van zijn uiterlijke geloof tot aan de meest innerlijke wedergeboorte. Deze ont­wikkelingsgang begint de mens in de avond, wordt door de nacht verzocht, tot dan de ochtendschemering aanbreekt en deze steeds toeneemt tot aan het aanbreken van de eeuwige levensdag door Johannes! - Als u dat begrijpt, dan zult u spoedig geheel tot klaarheid in uzelf komen."
[731]
[732] - Maria Magdalena - de eerste bij het graf
[733] In het verslag van Johannes over de opstanding heeft, overeenkomstig de belangrijkheid van dit fundamentele heilsfeit, elk woord naast zijn uiterlijke betekenis ook een diepe geestelijke betekenis. Pas in dit hogere licht bezien, beseffen we de waarde die we moeten toekennen aan deze beschrijving, die de lievelingsleerling van Jezus ons vanuit een reine geest van goddelijke liefde en waarheid heeft ge­geven.
[734] "Op de eerste dag na de sabbat" - hiermee begint het verslag zoals Johannes dat geeft. En omdat voor de Joden met deze dag een nieuwe week van arbeid begon, willen deze inleidende woorden zeggen, dat ook met de opstan­ding van Jezus Christus een nieuw zijn en leven van de gehele schepping een aanvang nam, doordat zich een nieuw hemelrijk opende. - "Zie, Ik maak alle dingen nieuw!"
[735] Maar het was nog "vroeg in de ochtend, toen het nog donker was". Slechts een enkele ziel was reeds ontwaakt. - Met hen begeeft Maria van Magdala zich naar het graf van de Heer die ze liefheeft. Maar de steen voor het graf is weggerold, het graf is leeg. En de liefde van Magdalena, die nog steeds aan het uiterlijke, aan het lichamelijke hangt, is met verbijstering geslagen en ijlings haast ze zich totaal van streek naar huis terug, naar Petrus met zijn standvastig, doordacht geloof en naar Johannes met zijn zuivere, hemel­se liefde: "Ze hebben de Heer uit het graf weggenomen ­we weten niet waar ze Hem hebben neergelegd!"
[736]
[737] - De haast van de discipelen
[738] Dan begeven er zich nog twee op weg om de Heer te zoe­ken en te vinden: Petrus en Johannes - het standvastige geloof en de zuivere, hemelse liefde.
[739] Ze gaan hun weg gezamenlijk. Maar de "andere discipel", die zijn aardse naam niet noemt, omdat hij het zuiver hemelse vertegenwoordigt, loopt sneller dan Petrus - en bereikt als eerste het doel, het lege graf, dat door de Heer is verlaten.
[740] Johannes, de hemelse liefde, "buigt zich voorover" en in deze houding van de zich buigende deemoed, beseft deze in een flits dat zij de eerste bewijzen ziet van het grote, on­metelijke heilsfeit. Zij ziet de linnen doeken liggen en de geest zegt door middel van dit uiterlijke teken reeds zo veel aan de ziel, dat haar lichte, hemelse liefde voor verder on­derzoek niet het graf hoeft binnen te gaan; dat wil zeggen: de hemelse liefde zoekt geen concrete bevestigingen en be­wijzen. Johannes "zag - maar ging niet naar binnen". Want geweldige vermoedens vervulden reeds zijn hart.
[741] Even later kwam ook de tegelijk met Johannes naar het goddelijk heil en inzicht snellende Petrus, het verstand, "achter hem aan".
[742] Het verstand - al zoekt het nog zo naarstig en al is het nog zo bedreven - gaat niet zo snel als de liefde. Het heeft niet die machtige, vurige drang, noch die goddelijke kracht. Daarbij komt het verstand ook niet zo snel en zo gemakke­lijk tot inzicht als de liefde, die bij het doel stil houdt en zich deemoedig buigt voor de influisteringen van de Geest. Daarom ook moet het geloof zonder terughouding het graf binnengaan, intreden in het stoffelijk, materiële omhulsel van het goddelijk leven van de Geest. Het geloof moet in de directe nabijheid de bewijzen in de vorm van de uiterlij­ke tekenen exact kunnen onderzoeken.
[743] Het verstand van Petrus "zag" daar dan ook eveneens de "linnen doeken" liggen. En verder kijkend ziet hij: "de zweetdoek, die Jezus op het hoofd had gehad, lag niet bij de doeken, maar opgerold terzijde op een andere plaats". Hieruit kon het verstand van Petrus logischerwijs afleiden, dat het lichaam van de Heer niet door vijanden was ge­roofd, maar op een andere manier, langs vreedzame, orde­lijke weg, was weggenomen. Want kwaadwillige rovers en vijanden zouden de zweetdoek zeker niet met zorg hebben opgerold en apart hebben gelegd, maar ze zouden het met de andere doeken achteloos hebben weggeworpen. Petrus kon echter nog niet geloven dat er een werkelijk wonder van God had plaatsgevonden, dat de Heer uit de dood was opgestaan. Hij bleef met stomheid geslagen en durfde geen ja te zeggen, maar kon het gebeurde ook niet ontkennen.
[744] Maar dan gaat ook "de andere discipel", die de reine, hemelse liefde vertegenwoordigt en stil hield voor het graf, naar binnen, ziet "het" ook en - gelooft! Hij gelooft dat de Heer door eigen Godskracht uit de dood is opgestaan en nu eeuwig leeft! Terwijl het verstand nog draalt en over­weegt, heeft de zuivere liefde reeds het doel van de waar­heid bereikt.
[745] Zo gaan de beide discipelen na hun gemeenschappelijke tocht naar het graf weer "huiswaarts" - ieder met het resul­taat van zijn rennen en zoeken. En zo zal ook elk van ons eens terugkeren naar het eeuwige Vaderhuis met datgene wat hij met zijn gaven door zijn liefde en zijn handelen heeft verworven.
[746]
[747] - "Raak Mij niet aan!"
[748] Wat was er intussen met Maria, die Hem zo liefhad, ge­beurd? Ze stond "buiten aan het graf en weende". Haar liefde, die nog sterk aards gericht was, vermoedde nog niets van dit grote hemelse geheimenis. Haar denken wordt nog bepaald door het aardse-stoffelijke, zoals de dingen zich uiterlijk aan haar voordoen. Terwijl ze weent "buigt ze voorover en kijkt in het graf". - En dan komt die deemoe­dige liefde van God, de Heer en Vader met Zijn zalig­makende licht van waarheid haar stap voor stap, zodat ze het kan verdragen, in genade tegemoet. Het geestelijk oog in haar wordt geopend. Aan het hoofd- en voeteneinde van de plaats waar ze het lichaam van Jezus had gezocht, ziet ze, als wachters, twee engelen in witte klederen.
[749] "Vrouw!", zeggen ze tot haar, "waarom weent gij?" - Ze antwoordt hen: "Omdat ze mijn Heer hebben weggenomen en ik niet weet waar ze Hem hebben neergelegd."
[750] Ze draait zich om, daarmee gevolg gevend aan een ge­heime ingeving van haar hart, en met het oog van de geest ziet ze dat de Heer in het verheerlijkte zielelichaam voor haar staat. Het geestelijk oog in Maria is evenwel nog niet voldoende scherp om de Heer, die "in het donker van de vroege ochtend" op het punt staat ten hemel op te varen ("Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader"), te herken­nen. En pas als zij met een geestelijk horen Zijn stem hoort en haar naam uit Zijn mond hoort noemen, herkent haar hart Hem. En onder de schreeuw "Meester!", die ze in haar moedertaal "in het Hebreeuws", de taal van haar innerlijk, uitstoot - rent ze naar Hem toe om Hem te omarmen. Maar haar liefde, die nog te aards is, mag nog niet tot het reinste goddelijke Wezen genaken. En daarom hoort ze uit de mond van de Opgestane de woorden: "Raak Mij niet aan!, want Ik ben nog niet tot Mijn Vader opgevaren." Voor haar is het moment nog niet gekomen, dat ze zich aan Jezus' borst mag vlijen; dat zal pas kunnen, wanneer de Heer geheel is opgevaren en ook haar zal hebben gereinigd van elke aardse hoedanigheid door de machtige stroom van de heilige Geest, die Hij dan zal uitstorten. Ze mag wel de voeten van de Heer omvatten. Mattheus bericht dat zij vanuit een gevoel van haar menselijke onwaardigheid op de knieën viel en vol liefde en deemoed de voeten van de Heer omklemde.
[751]
[752] - Het omklemmen van de voeten
[753] Ook op deze scène, waarover Johannes en Mattheüs niet eensluidend zijn in hun overlevering, heeft Jakob Lorber een verhelderend licht ontvangen.
[754] Zo lezen we bij hem: "Zie, Maria Magdalena was ook tot jaloersheid toe op Mij verliefd en ze beschouwde Mij for­meel als haar enige minnaar, voor wie zij was uitverkoren. Van Mij had ze slechts het idee, dat Ik een groot profeet was. Mij n Goddelijkheid was haar echter nog vreemd. Haar verliefde hart in aanmerking genomen, had door Mijn lij­den en sterven misschien ook niemand zoveel verloren als juist zij, omdat ze niet alleen haar Redder, Heer en Meester had verloren, maar ook de enige Geliefde van haar hart; om die reden was zij ook ontroostbaar.
[755] En daarom was zij ook de eerste die naar Mij informeer­de - in aanwezigheid van de anderen, die hetzelfde meer vanuit een vrome droefheid dan vanuit een dergelijke on­uitputtelijke liefde deden.
[756] Toen ze Mij, haar verloren gewaande Geliefde, opeens voor zich zag staan, voelde ze zich van alle ketenen bevrijd. Ze schreeuwde luid en wilde zich in de opwelling van haar hartstochtelijke liefde direct op Mij werpen. Bedenk even­wel wie en wat Ik was en ben, dan wordt jullie ook dit duidelijk: "Noli me tangere!" Stel je echter ook de bijzonder sterke liefde van Magdalena voor, en het wordt ook begrij­pelijk waarom ze Mijn voeten omklemde.
[757] Bedenk daarbij dan dat Mijn lieveling Johannes uit Mijn ziel schreef, maar Mattheüs "uit Mijn voeten"; hierdoor wordt ook de latere, grote boetedoening van Magdalena begrijpelijk, omdat ze pas na Mijn hemelvaart kon begrij­pen wie eigenlijk Degene was, van wie ze dacht dat Hij haar geliefde was. Pas na haar grote boete is ze Mij werkelijk in een geest van deemoedigheid en waarheid gaan liefhebben.
[758] Ik zeg u evenwel, indien iemand Mij niet liefheeft zoals Magdalena dat heeft gedaan, die zal Mij dan verder niet vinden en hij zal niet "op Mijn voeten" het eeuwige Leven binnengaan, en zal nooit van de voortdurende tegenspraak van zijn wereldse leven bevrijd worden. Ziet, Mijn Rijk kenmerkt zich door grote en heilige zuiverheid, en er zal nooit iets wat onrein is binnen komen. Denk slechts aan de vijgeboom, die geen vrucht droeg, en aan de dienaar van twee vijanden en los zelf de tegenspraak in uw hart op. Ben Ik, uw God, uw Vader dan niet degene die u, meer dan de wereld dat doet, in alles raadt!"
[759] Ziet, thans spreek Ik, morgen handel Ik en overmorgen wil Ik komen! Wie niet thuis is, aan diens woning zal Ik voorbij gaan. - Amen.
[760] Dat zegt degene, die nooit verhindert dat men Zijn voe­ten omklemt! - Amen, Amen, Amen!"
[761]
[762] - "Vrede zij met u!"
[763] Nadat ook de stoffelijke substantie van Jezus' lichaam bij het aanbreken van de derde dag helemaal was vergeeste­lijkt en zich met de ziel geheel met de Vader, het oerlicht ­ "haar God en onze God" - verbonden had, en zo de op­standing voleindigd was, kon de Heer van nu af in een ge­heel nieuw, onvergankelijk geestelijk lichaam aan de disci­pelen verschijnen, die in vrees en hoop in een afgesloten ruimte bijeen waren.
[764] Waarom begroette Hij hen bij deze ontmoeting twee maal met de woorden: "Vrede zij met u!"?
[765] De eerste keer, bij het komen, treft Hij de verlaten schare, die zonder leider is, in angstige vrees en grote bezorgdheid aan. Zal het werkelijk zo zijn zoals de Heer, toen Hij nog leefde, heeft beloofd en waarin Johannes gelooft, waaraan Petrus nog half twijfelt en waar Magdalena in uitbundige vreugde iedereen van laat weten? Zal het grote bewijs van de Goddelijkheid en van het onvergankelijke leven door de opstanding van de Mensenzoon worden geleverd? Dit waren de vragen die de in beroering gebrachte gemoede­ren van de bevreesd achter gesloten deuren bijeengekomen discipelen bezig hielden.
[766] En zoals de discipelen destijds, zo vergaat het ook ieder mens, voordat de Heer als de Meester van het Leven tot hem komt en hem in het gesloten vertrek van zijn angstig innerlijk de vredesgroet brengt. - Ja, de gehele wereld ver­gaat het niet anders, tot Hij ook haar met de woorden: "Vrede zij met u!" Zijn opstanding verkondigt en de te­kenen van Zijn wonden laat zien. Slechts in Hem, die zich voor ons heeft gegeven en voor ons is opgestaan, vinden we allen de waarachtige en eeuwige vrede! En daarom luidde dan ook het eerste woord van de weergekeerde Heer zo, als Johannes dat ons heeft overgeleverd
[767] Maar ook bij het weggaan sprak de Heer nogmaals tot de schare discipelen: "Vrede zij met u!"
[768] Nu, nadat ze Hem hadden herkend als de Opgestane uit de dood, als de Heer en Meester van het eeuwige leven, was alle vrees uit hun hart geweken.
[769] Wie zou niet het liefst met de opgestane Heer direct het Rijk van de hemelse Vader, het Rijk van de Geest zijn binnengegaan!? - Kennen wij niet allemaal dit verlangen om "weggerukt" te worden?!
[770] Maar "Vrede zij met u!" spreekt de Heer tot de discipe­len. "Volgens het grote plan en de wijze wil van de Vader ligt uw opdracht niet in het "weggerukt" willen worden en opvaren in Mijn onzichtbaar Rijk! Maar: zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u! Ontvang Mijn heilige Geest, opdat uw liefde, wijsheid en kracht volmaakt zal worden en u naar Mijn wil kunt werken. Leert en getuigt wat door Mij de Geest aan u heeft geleerd en getuigd. Aan wie gij de zonden vergeeft, die zijn ze vergeven. Aan wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend. Want de Geest zal u zeggen wie in de orde van de Vader staat en wie niet in die orde is, en wie door u met liefde, geduld, erbarmen en zachtmoedigheid moet worden geleid, onderwezen en ge­dragen, om te komen tot het doel van de volmaaktheid en van het eeuwige leven bij en in Mij."
[771]
[772] - Thomas
[773] "Thomas, één van de twaalven, bijgenaamd "de tweeling", was echter niet met hen toen Jezus daar kwam." - Waarom vertelt de anders zo zwijgzame en geestelijk-innerlijke Johannes hier zoiets uiterlijks, namelijk dat de discipel Thomas de bijnaam 'tweeling' had? - Deze naam duidt op het feit dat in Thomas een tweeslachtige natuur leefde, die zich steeds weer deed gelden.
[774] Thomas was, zoals we uit de werken van Lorber weten, met Andreas, de broer van Petrus, de eerste discipel die zich al in Bethabara (de plaats waar Johannes, de wegbe­reider van de Heer, doopte) bij de Heer had aangesloten. In hem leefde dus een sterke drang naar wat goddelijk rein, groot en goed was; bij het zien van het 'Lam Gods' raakte zijn ziel daarvan reeds vervuld door de machtige werking van de Geest.
[775] En later horen we ook uit de mond van Tho­mas, toen de Heer de zeer gevaarlijke tocht naar Bethanië begon om voor de ogen van de tempeldienaren hun grote tegenstander Lazarus uit het graf op te wekken, de dodelijk vermoeide oproep tot de discipelen: "Kom, laten wij ook gaan om met Hem te sterven!" (Joh.11:16).
[776] Maar toen Thomas door de Heer als discipel werd opge­nomen en onder Zijn goede hoede en onderricht stond, ontkwam hij er aan de andere kant toch niet aan om zich zorgen te maken over zijn familie en andere aardse zaken. Voordat hij definitief een volgeling van de Heer werd, vond hij dat hij nog een keer naar zijn geboortestreek moest gaan om er alles voor elkaar te maken, de doden te begraven, zij die leefden te verzorgen en zijn familie en vrienden in te lichten over de reden, waarom hij bij Jezus vertoefde. Deze bedrijvige, aardse zorg en voorzorg vloeide bij Thomas, evenals bij Lazarus' zuster Martha, voort uit een zuivere liefde tot de naaste. Daarom was zij in de ogen van de Heer ook niet ongezegend; de mensenvriend, die zich voor de ander inzet, is immers ook Gods naaste vriend en hij toont zich Zijn grote liefde, genade en erbarmen altijd waardig.
[777] Toch was Thomas' liefde voor het aangezicht van de allerhoogste Liefde nog niet geheel volmaakt. In de hemelse orde betoont men zijn liefde tot de naaste niet zelfstandig en eigenmachtig uit zichzelf, maar in volkomen zin hebben wij eerst God boven alles lief. En wat niet de naam Schep­per draagt, maar slechts schepsel heet, hebben wij alleen maar lief uit Hem en als Zijn eigendom. Want alles heeft toch van Hem zijn eeuwig leven, dat nooit verloren gaat ­ zowel het liefhebbende als het beminde schepsel. De Vader - niet het schepsel - is alles in allen! En wie als leerling en kind bij de Vader is, die kan ook voor de zijnen, voor de geschapen creatuur, pas goed zorgen, waken, werken en bidden.
[778] En daarom handelde de 'tweeling' Thomas, vanuit zijn tweeslachtige natuur toch niet geheel in overeenstemming met Gods ordening. Door zijn zorg voor de wereld en voor zijn geliefden en vrienden ging hij voorbij aan het hemels tehuis van de Heer en zocht dit op aarde. En het is ken­merkend en van diepe betekenis dat hij het was, die juist in zijn zorg om de mens en wereld zijn streekgenoot Judas als nieuwe discipel meenam, tot diens zegen en vloek en tot zijn eigen verdriet en ergernis.
[779] Maar ook op het moment dat de Heer na Zijn Opstan­ding voor het eerst verscheen, bevond Thomas zich van­wege zijn aardse beslommeringen niet onder de kleine, ge­lukkige schare, die rond Petrus en Johannes, - in afwach­ting van de grote, hemelse dingen die stonden te gebeuren -, in de heilige stad van de openbaring getrouw bij elkaar waren gekomen. Na de dood van de Heer had Thomas, door onrust en twijfel gedreven, zich op weg begeven om langs eigen weg en op andere plaatsen dat te doen wat volgens zijn inzicht noodzakelijk was. Waar hij verbleef en wat hij deed wordt ons niet verteld, omdat het aardse han­delen van de eigenmachtige mens zonder de Geest van God immers nooit een blijvende, heilbrengende betekenis kan hebben.
[780] Wat Thomas door de aard van zijn karakter evenwel ver­zuimde - is ons door Johannes verteld. Hij, die als een van de eersten de betekenis van de Mensenzoon Jezus als Mes­sias had ingezien, moest de laatste van de discipelen zijn, die dit reine, geestelijke Wezen, de Opgestane, in Zijn ver­heerlijking en volmaaktheid mocht aanschouwen.
[781] Maar na deze wijze verootmoediging viel Thomas tenslotte door zijn grote broederliefde ook weer een grote, ja gewel­dige genade ten deel, daar hij wellicht als eerste onder de discipelen in de vroegere Mensenzoon en nu verheerlijkt voor hem staande Jezus in alle duidelijkheid de enige God Jehova mocht herkennen. Op de knie vallend kon hij uit het diepst van zijn verlichte hart uitroepen: "Mijn Heer en mijn God!"
[782]
[783] - Mijn Heer en mijn God!
[784] Hoe kon het dat juist Thomas doordrongen was van dit meest diepe en heilige inzicht - dat God de Vader Zelf zich in Jezus openbaarde - terwijl iemand als Filippus nog vlak voor de kruisiging, dus een paar dagen daarvoor, had moeten vragen en zeggen: "Toon ons de Vader!"?
[785] Thomas' broederliefde was juist een uitstekend funda­ment voor zijn latere door onderricht en ervaring verkre­gen grote liefde tot God. Want wie zijn broeder, die hij ziet, niet liefheeft, hoe zal die God, die hij niet ziet, kunnen lief­hebben? Wie zijn broeder echter liefheeft, opent daardoor zijn hart om de Geest van God en daarmee ook Gods Lief­de volledig in zich op te nemen. God, de Schepper en hemelse Vader, hoeft een mens, die de goddelijke, zuivere liefde als broederliefde reeds in zich draagt, slechts door middel van enkele bewijzen de ogen te openen. Een hart dat tot liefhebben in staat is verandert dan al gauw en keert zich tot Hem, de waarachtig volmaakte 'Oer-Mens', de Vader van alle vaderen en Broeder van alle broeders. En wie tot nu toe zijn naaste heeft liefgehad, zal nu dubbel zijn liefde aan zijn Allernaaste schenken, die immers niet zoals de mens in Zijn Wezen onvolmaakt is, maar goddelijk aller­volmaaktst in hetgeen Hij geeft en neemt.
[786] De Heer hoefde Thomas, de 'tweeling', slechts de ogen te openen, opdat hij tot waarachtig inzicht zou komen. En Hij deed dit, zoals Johannes laat weten, met grote, ja einde­loze mildheid en uiterst zorgvuldig. Voor hem, Thomas, komt de Heer nog eens in het bijzonder! Mochten de an­deren bij de eerste ontmoeting de heilige tekenen van de Liefde, die zich offerde, alleen maar aanschouwen, hij mag deze tekenen voelen - eerst de voeten en handen en ver­volgens de dodelijke wond van het hart.
[787] Het ene bewijs na het andere wordt aan de twijfelaar gegeven, die door het tweeslachtige van zijn wezen heen en weer geslingerd wordt tussen het hemelse en het aardse. Daarna spreekt de Heer ernstig en met klem tot de tot in­zicht gekomen Thomas: "Wees nu voortaan niet meer on­gelovig, maar gelovig!"
[788]
«« 6 / 7 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.