[2] Hij vroeg dit omdat hij wist dat Cyrenius nog diezelfde avond zijn bagage naar het schip wilde laten brengen, evenals het proviand voor de vele honderden, die hij van Ostracine zou meenemen naar Tyrus.
[3] Cyrenius beantwoordde de blik van de hoofdman met verwondering en zei: 'Beste vriend, als ik daar nu pas om denken zou, dan zou ik maar slecht gezorgd hebben!
[4] En wat betreft de bevoorrading van het schip, waarop de armen vervoerd zullen worden, daarvoor wordt vandaag nog zo goed gezorgd, dat geen van de passagiers iets te kort zal komen.
[5] Je hebt immers wel gezien, hoe wonderlijk vlug dat oude Carthaagse schip door die jongelingen hier werd opgeknapt!?
[6] Nu, op dezelfde wijze zal dat ook worden voorzien met alles wat nodig is.
[7] En wat mijn eigen schepen betreft, die zijn allang van alles en nog wat voorzien voor wel een jaar lang, en als de nood aan de man komt, voor wel duizend man.
[8] Voor mij hoeft daarvoor dus niet één man te worden lastig gevallen; iedereen kan gewoon zijn normale keizerlijke dienst blijven doen.'
[9] Waar Cyrenius doorgaans bijzonder veel aan militaire voorzorgen gelegen was, was de hoofdman daar wat verwonderd over .
[10] Hij vroeg dan ook aan Cyrenius: 'Hoogheid, wie zijn dan wel volgens U die jongelingen? Zijn het soms Egyptische goochelaars, of zijn het zoveel als halfgoden, of beroemde magiërs en sterrenkundigen uit Perzië?'
[11] Cyrenius antwoordde: 'Noch het een, noch het ander is juist.
[12] Maar, als je perse wilt weten wat die jongelingen zijn, ga dan naar een van hen toe, en vraag het hem, dan kom je, zonder dat ik erin gemengd word, achter de waarheid.'
[13] Met een buiging trok de hoofdman zich nu terug, en wendde zich tot een van de aanwezige jongelingen met de vraag:
[14] 'Als ik U vragen mag, alleraardigste, heerlijke, mooie, mij volledig betoverende, boven mijn begrip uitgaande, allerheerlijkste, eindeloos tedere, mijn tong door Uw onvoorstelbare schoonheid verlammende, uiterst bevallige jongeman! ...
[15] Ja maar. ..wat was het ook alweer, dat ik U vragen wilde?'
[16] En de engelachtige jongeling, die nu overging tot volledige hemelse schoonheid, zei nu tegen de hoofdman:
[17] 'Ja, wat zoudt u dan wel willen weten? Vraag maar op, gij vraaglustige! Graag zal ik u overal antwoord op geven.
[18] Maar, door de nu al te grote schoonheid van de engel was de hoofdman volledig van de kaart, zodat hij geen woord meer over zijn lippen kon krijgen!
[19] Toen hij zich echter na een poos je verzadigd had aan de voor hem onbegrijpelijke schoonheid van de engel, was het eerste, waarom hij de jongeling vroeg: een kus!
[20] Nu kuste de jongeling de hoofdman, waarbij hij hem toevoegde: 'Laat dit voor eeuwig een band tussen ons smeden, en zoekt u voorts liever een nadere relatie op te bouwen met de wijze jood; die zal u heel veel leren begrijpen!'
[21] Maar de hoofdman werd zozeer verteerd van liefde voor die engelachtige jongeling, dat hij van pure verliefdheid geen raad meer wist, zodat hij zijn vraag vergat.
[22] Deze verliefdheid speelde hem parten tot de avond toe, zodat hij begreep, dat die een beetje een straf was voor zijn ziekelijke vragen stellerij; 's avonds was hij echter weer zichzelf, en had geen zin meer zo'n jongeling te benaderen.
«« 154 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.