Vergeefse vraag van Jonatha naar de innerlijke houding van Jozef ten opzichte van het Kindje. Jozefs treffende antwoord

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 170 / 302 »»
[1] Na verloop van deze tafelscène, die Jonatha zowel vreugdetranen kostte als tranen van berouw, zei Jonatha tegen Jozef:
[2] 'Zeg Jozef, goede oude vriend van me, vertel mij nu eens helemaal eerlijk, hoe eindeloos gelukkig jij je wel zult voelen, als je overweegt hoe groots je roe­ping wel is.
[3] Wat gaat er door jou heen, als je naar het Kindje kijkt, terwijl je levende gelovige hart je zegt: Dit Kind je is God, Jehova Sa­baoth?! ...
[4] 't Is Hij, Die met Adam ge­sproken heeft, met Abraham, met Izaak en Jacob,
[5] Hij is het, Die onze voorva­deren door Mozes uit die vrese­lijke nood verloste, die zij in dit land moesten ondergaan, Hij, Die Zelf de Wet gaf in de woestijn.
[6] Hij ook, Die veertig jaren lang dat grote volk heeft gevoed in die woestijn, waar niets anders groeide dan hier en daar een doornstruik!
[7] Hij, Die gesproken heeft door de mond van heiligen en pro­feten? !
[8] Vertel het me Jozef, zeg het me, wat je beleeft in de:tegen­woordigheid van Hem, die Hemel en Aarde gegrondvest heeft?!
[9] Hij, Die zelfs de Engelen heeft geschapen en het eerste mensenpaar, door hen met Zijn eeuwig levende adem tot leven te wekken!
[10] Zeg eens, is het nog wel mogelijk te spreken, als je dat overweegt?
[11] Is het niet veeleer zó, dat je stem verstomt bij het zien van het Kindje, uit grote, heilige achting voor Hem, Die eeuwig heeft be­staan?'
[12] Jozef gaf Jonatha ten ant­woord: ' Je kunt en mag me dat nu wel vragen;
[13] maar, denk zelf na: wat moet ik doen? Het is nu eenmaal zo, en dus moet ik dat Allerhoog­ste maar ondergaan, als ware het iets eenvoudigs, anders kon ik im­mers onmogelijk het leven hou­den!
[14] God is nu eenmaal God, en wij zijn Zijn schepselen! Hij is al­les, en wij allemaal, wij zijn niets!
[15] En deze verhouding is nog helemaal juist ook; maar, zou je, zelfs als je je gedachten tot in de hoogste hoogten zoudt verheffen, hier ook maar iets aan kunnen veranderen?
[16] Daarom heeft jouw vraag geen zin! Want al had ik een hart zo groot als de aarde, en een hoofd zo groot als de hemel en zou ik daaraan gedachten en gevoe­lens kunnen ontlenen, waarvoor alle engelen zouden beven, ...
[17] dan moet jij mij eens ver­tellen, of ik daarmee Hem een dienst zou kunnen bewijzen, Die in Zijn Rechterhand de eindeloze eeuwigheid draagt, zoals ik een zandkorreltje? !
[18] Zou ik daardoor meer mens zijn, of God minder God?
[19] Jouw vraag is dus een ijdele vraag. Alles wat ik kan doen is: het Kind je uit alle macht bemin­nen, en Hem dié diensten bewij­zen, die Hij van mij verlangt.
[20] Alle overige grote denk­werk laat ik dus maar achterwege, in de wetenschap dat zelfs mijn verhevenste en meest indrukwek­kende gedachten tegenover Gods Grootheid nog minder dan niets zijn: lege voze praat!'
[21] Hierdoor kwam Jonatha op heel andere gedachten, zodat hij hierna geen dergelijke vragen meer aan Jozef stelde.
«« 170 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.