[2] Kijk toch alsjeblieft eens uit het raam; dat ik dat nog beleven moet! Heel de maan is met huid en haar vergaan!
[3] En buiten is het nu aardedonker!
[4] Ja, ja, ik heb al vaker van zeer geleerde heidenen gehoord, dat een mens de hemellichamen niet mag tellen, en er ook niet al te star naar kijken,
[5] want anders zou het gemakkelijk kunnen gebeuren, dat ze daardoor op de aarde zouden vallen!
[6] Zou de mens bij toeval zijn eigen leidster treffen, dan zou die kunnen neervallen, in welk geval die mens tevens verloren zou zijn!
[7] De maan is immers ook een hemellichaam, waarom zou die niet aan dezelfde wonderlijke wetten onderworpen zijn?
[8] Het zou wel eens kunnen zijn, dat wij haar hebben getroffen, en dat ze ergens in brokken is neergestort op aarde, want ik heb een aantal deeltjes zien wegschieten!
[9] Of zou het Soms kunnen zijn, dat wij nu door de maan bezeten zijn, zodat we maanziek worden? Dat zou dan een vreselijke bezoeking voor ons kunnen worden!
[10] Een van die dingen zal zeker wel het geval zijn, want het is overduidelijk, dat de maan niet meer bestaat. Het is alleen de vraag: wie heeft haar opgeslokt of waar is ze gebleven!?'
[11] Jozef antwoordde: 'Ik bedenk, wat ik al eerder heb gehoord dat de maan, zoals ook de Zon, wel eens verduisterd wordt.
[12] Dan zou dat nu best eens het geval kunnen zijn, alhoewel ik mij niet kan herinneren ooit iets dergelijks te hebben gezien!
[13] Van oude mensen heb ik gehoord, dat bij tijd en wijle Gods engelen deze beide hemelse lampen oppoetsen, zoals wij dat doen met een lamp als de pit gesnoten moet worden.
[14] Bij dat werk wordt het op aarde dan wat donker. Zoiets zou nu ook best het geval kunnen zijn!
[15] Want het fabeltje, dat een draak die twee hemellichamen zou kunnen verslinden, dat lijkt me toch wel wat al te dol: goed voor het duisterste heidendom!'
[16] Terwijl Jozef en Jonatha dit met elkaar overlegden, begon de maan aan de andere zijde weer zichtbaar te worden.
[17] De kinderen en de zonen van Jozef bemerkten dat en zeiden: 'Kijk kijk, de maan komt al weer te voorschijn!'
[18] Nu keken beiden naar buiten, en bij Jonatha viel er een steen van zijn hart toen hij de maan weer te zien kreeg.
[19] Nu vroeg Jozef het Kindje, hoe zoiets in z'n werk zou gaan.
[20] Het Kindje zei: 'Laat die arme maan toch eerst eens te voorschijn komen uit de schaduw, die de aarde erop werpt, dan kunnen we zien of zij veranderd is!
[21] De aarde is immers geen lichaam zonder einde, maar zij is rond, net als de sinaasappel, die Ik zojuist heb gegeten.
[22] Zij zweeft vrij rond en erom heen is er een eindeloze ruimte; daardoor kunnen de stralen van de zon haar altijd van alle kanten belichten.
[23] Maar dat betekent ook, dat die grote aardbol een schaduw werpt. ..en komt de maan daarin, dan wordt zij donker, omdat die anders ook door de zon wordt verlicht. Hiermee moeten jullie het maar doen!' Stomverbaasd keken Jozef en Jonatha elkaar nu aan: ze hadden geen weerwoord meer.
«« 176 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.