[2] Op een gegeven moment kwam het Kind je overeind en zei tegen Tullia: 'Zeg lieve Tullia: dat bevalt Mij nu weer niet van je, dat je alsmaar huilt terwijl je Mij toch op je arm hebt!
[3] Je mag nu best vrolijk zijn en opgewekt; ik heb van mensentranen, die vloeien wanneer dat niet nodig is, helemaal geen voldoening!
[4] Denk je misschien dat je tranen je hart zullen reinigen van de zonden, die tegenover Mij zijn begaan?
[5] O, dat is dwaas! Want tranen vloeien wel over je wangen en vertroebelen je ogen -wat nog schadelijk is bovendien
[6] maar ze vloeien niet over je hart, en zuiveren dát dus ook niet! Wel sluiten ze vaak een hart af voor de buitenwereld, zodat er noch kwaad, noch goed in kan worden opgenomen.
[7] En dat kan voor de Geest, die in het hart woont, de dood betekenen!
[8] Want een treurig mens is steeds tevens een beledigd wezen, en dat is dan voor niets meer toegankelijk!
[9] Slechts drie tranen heb ik in mensenogen gelegd, het zijn tranen van vreugde, van medelijden en van pijn!
[10] Alleen die drie kan Ik gedogen, maar tranen van verdriet, tranen van berouwen tranen van woede, die door zelfmedelijden worden opgewekt, dat zijn zelfgekweekte vruchten van eigen bodem en voor Mij zijn die dan ook niet veel waard!
[11] Tranen van verdriet ontspringen uit een beledigd gemoed, dat compensatie zoekt; als die dan uitblijft, dan verkeert zo'n gemoed namelijk nogal eens gemakkelijk in verkropte woede en tenslotte zelfs in wraakgevoelens!
[12] Tranen van berouw zijn van soortgelijke oorsprong; die plegen dan pas te vloeien, nadat op de zonde een weldadige kastijding gevolgd is!
[13] In zo'n geval zijn het dan geen tranen over de zonde zelf, maar veeleer tranen omwille van de kastijding, en daarom over de zonde, die de kastijding tot gevolg had.
[14] Van die tranen wordt het hart niet beter: immers, de mens ontvlucht de zonde dan niet uit liefde tot Mij , maar uit vrees voor de straf, en dat is dan weer erger nog dan de zonde zelf!
[15] En wat betreft die tranen van woede, die zijn niet waard, dat Ik daar één woord aan wijd; het is namelijk bronwater uit de diepten van de hel!
[16] Dat zijn dan ook geen tranen die de ogen vochtig maken, terwijl tranen van berouw dat wel doen.
[17] Dus zeg Ik je: droog die nu maar gauw; je ziet immers nu wel in, dat Ik daar toch geen vreugde in schep!'
[18] Nu droogde Tullia de ogen en zei: 'O Heer, wat bent U toch grenzeloos wijs en goed!
[19] O, wat zou ik toch blij en opgewekt kunnen leven, als ik maar geen zondares zou zijn!
[20] Maar, ik heb op voorschrift van de keizer te Rome geofferd aan een afgod, en die daad knaagt als een kwade worm aan mijn geweten.'
[21] Het Kindje nu: 'Die zonde had Ik je alreeds vergeven, voordat je haar beging!
[22] Maar je bent jaloers op Mij geweest vanwege de liefde, die Cyrenius voor Mij koestert, en kijk: dat was nu een grote zonde!
[23] Maar Ik heb je nu alles vergeven en je bent helemaal vrij van zonden, omdat je nu weer van Mij houdt! Wees dus nu maar blij en vrolijk!'
[24] Nu werd Tullia weer net zo opgewekt als alle andere aanwezigen, en hierna gingen ze allemaal aan tafel voor het avondmaal.
«« 206 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.