[2] Vroeg in de morgen van de zesde dag verscheen er weer een Engel aan Jozef, die zei: 'Koop een paar tortelduiven en trek op de achtste dag van hier naar Jeruzalem.
[3] Maria moet de tortelduiven offeren overeenkomstig de wet en het Kindje moet besneden worden en het moet de naam krijgen die aan U en aan Maria is aangezegd.
[4] Na de besnijdenis moet U hier weer terugkomen en hier dan zo lang verblijven tot ik u zal berichten, wanneer en waarheen u van hier vertrekken moet.
[5] Weliswaar zult U, Jozef, zich al wel eerder voorbereiden op het vertrek, wanneer het de wil is van Hem, die bij u in de grot is!'
[6] Na deze woorden te hebben gesproken, verdween de Engel, en Jozef ging naar Maria om het haar te vertellen.
[7] Maria antwoordde: 'Wel, ik ben en blijf een maagd des Heren, dus mij geschiede naar Zijn Woord...!
[8] Zelf had ik een droom zojuist, en daarin gebeurde precies datgene wat U mij net verteld hebt. Zit dus maar nergens anders over in dan alleen over dat paar tortelduiven, dan zal ik vol vertrouwen op de achtste dag met U meegaan naar de stad des Heren!'
[9] Kort na die verschijning kwam de hoofdman weer eens op ochtendbezoek en dadelijk deelde Jozef hem mee, waarom hij op de achtste dag naar Jeruzalem zou moeten gaan.
[10] Aanstonds bood de hoofdman hem nu alle mogelijke hulp aan; hij wilde Jozef naar Jeruzalem laten rijden.
[11] Voor deze goedbedoelde aanbieding moest Jozef echter bedanken met de woorden: 'Ik kan helaas van Uw nobel aanbod geen gebruik maken, want het is de Wil van de Heer mijn God, dat ik op dezelfde wijze naar Jeruzalem trek als waarop ik hierheen kwam.
[12] Zo wil ik die korte reis dan ook maken, opdat de Heer mij niet behoeft te straffen wegens ongehoorzaamheid.
[13] Maar, als u dan per se bij deze gelegenheid iets voor mij doen wilt, dan moge ik U vragen mij twee tortelduiven te verschaffen. Wij moeten die in de Tempel offeren. En dan nog dit: Houdt U alstublieft deze woning te onzer beschikking.
[14] De negende dag zal ik namelijk hier weer terugkomen, en dan zal ik mij daarin zo lang ophouden, als de Heer het van mij verlangen zal.
[15] Cornelius beloofde Jozef aan al diens verlangens te zullen voldoen. Hij ging dan ook weg en bracht al gauw eigenhandig voor Jozef een splinternieuwe duivenkooi vol tortelduiven mee, waaruit Jozef de mooisten mocht uitzoeken.
[16] Daarna ging de hoofdman weer naar zijn werk en liet intussen de duivenkooi tot aan de avond in de grot achter, om die dan 's avonds weer op te halen.
[17] Toen Jozef op de achtste dag naar Jeruzalem vertrokken was, liet Cornelius voor de grot een wacht opstellen, die niemand in of uit liet gaan, behalve de twee oudste zonen van Jozef, die niet mee waren gegaan, en Salome, die hen beiden van eten en drinken voorzag. De vroedvrouw zelf ging wel mee naar Jeruzalem.
«« 23 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.