[2] Nadat Jozef het dankgebed had beëindigd, ging Cyrenius naar hem toe en zei:
[3] 'Geliefde vriend, jouw verdiensten tegenover mij, en zelfs tegenover mijn broeder, Julius Augustus Quirinus, de keizer te Rome, zijn zo veelsoortig en zo buitengewoon, dat ik ze nooit voldoende zal kunnen vergelden.
[4] Maar je helemaal niet te belonen, dat is me ten enenmale onmogelijk!
[5] Dat je een echt koninklijke beloning niet van mij zult aannemen, weet ik;
[6] daarom heb ik er dit op bedacht: naar het zich Iaat aanzien zul je dit jaar slechts een schrale graanoogst mogen verwachten;
[7] niettemin wordt je huis zeer intensief bewoond.
[8] Negen van je inwoners staan in nauwe relatie tot mij, terwijl jullie zelf ook nog eens met z'n acht~ bent; dat is dus met elkaar zeventien man.
[9] Bij ingeving weet ik bovendien dat je meelvoorraad is uitgeput en dat ook je provisiekamer leeg is,
[10] en ook sta je er niet best voor wat betreft het voeder voor je koeien, je geiten en ezels.
[11] Je ziet, ik weet deze dingen allemaal heel precies, zogoed als het feit dat jullie bijna niets meer hebt om aan te trekken.
[12] Daarom, geliefde broeder , zul je van mi j toch tenminste zoveel moeten accepteren als je voorlopig echt nodig hebt.
[13] En ik weet best, dat het hoogst belachelijk kan worden genoemd, dat een mens dezer aarde van plan zou zijn om de Heer van het onmetelijke heelal te gaan ondersteunen, voor Wie het een kleinigheid is om met een woord myriaden werelden te scheppen.
[14] Maar ik weet nu ook, dat die Heer van het onmetelijk heelal niet steeds maar wonderen wenst te doen; tegen Zijn Eigen eeuwige wonderorde in omdat voor ons, geschapen wezens, daaruit altijd een veroordeling voortvloeit!
[15] Om deze reden moet je van mij ditmaal tenminste zoveel aannemen als je nodig hebt;
[16] je mag mij ditmaal niet, zo als gewoonlijk, afwijzen!'
[17] En Jozef sprak: 'Ja broeder, ditmaal zou je wel eens gelijk kunnen hebben;
[18] maar voordat ik iets van je aanneem, moet ik het toch eerst nog aan de Heer vragen. ,
[19] Nu kwam het Kindje, Dat zich reeds onder Jacobs hoede had gesteld, vlug naderbij en zei tegen Jozef:
[20] ' Jozef, wat Cyrenius je geven wil, moet je maar aannemen, om het gezin tenminste van levensmiddelen te kunnen voorzien!'
[21] Nu nam Jozef het aanbod van Cyrenius aan.
[22] Deze overhandigde Jozef nu aanstonds een som van duizend pond zilver en zeventig pond goud.
[23] Jozef bedankte Cyrenius en nam het geweldige bedrag in ontvangst.
[24] Nu was Cyrenius geweldig in zijn schik en zei: 'Broeder, dit maakt mij het hart duizend centenaren lichter! Maar dat betekent ook, dat ik vandaag niet meer vertrek, maar pas morgen; mijn al te grote liefde Iaat mij eenvoudigweg niet gaan. ' En Jozef was daar alleen maar blij om!
«« 231 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.