Jozefs geldkist en zijn bezorgdheid voor diefstal. Goede raad van het Kindje aan Jozef

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 232 / 302 »»
[1] Nu had Jozef geen geldkist om het geld in te kunnen doen.
[2] Cyrenius gaf dus onmiddel­lijk aan zijn personeel opdracht direct in de stad zo'n kist, koste wat het kost, te gaan kopen.
[3] Zijn mensen gingen dus op weg en waren binnen twee uren al weer terug met een prachtige ce­derhouten kist, die niet minder dan tien pond zilver had gekost.
[4] Vlug werd nu die kist in Jo­zefs slaapkamer geplaatst, waar Jozefs zonen het vele geld, dat goed zwaar was, in die fraaie en zware kist legden.
[5] Toen het geld aldus was op­geborgen, zei Jozef:
[6] 'Naar wereldse begrippen, ben ik nu voor het eerst in heel mijn leven echt rijk;
[7] want zoveel geld heb ik nooit eerder bij elkaar gezien, laat staat bezeten!
[8] Maar, tot dusverre hoefden wij ook nooit te denken aan die­ven, en aan rovers al helemaal niet;
[9] terwijl wij van nu af aan geen ogen en geen tijd genoeg zullen hebben om dit geld te beschermen tegen dieven en rovers!'
[10] Maar Jonatha zei: 'Broe­der, heb daar geen zorgen om!
[11] Ik weet maar al te goed waar dieven en rovers hun buit zoeken.
[12] Die hebben het speciaal ge­munt op gierige en vrekkige dui­tendieven!
[13] Zo één ben jij niet, wees jij dus maar gerust; van jou ontvangt ieder immers toch drie keer zoveel als hi j van je vraagt!
[14] Naar mijn mening zul je dus wel heel wat te stellen krijgen met bedelaars, maar met dieven en rovers vast niet!'
[15] Nu voegde zich ook Maria bij hen. Ze zei tegen Jozef:
[16] 'Luister eens, vaderlief, je weet nog wel hoe wij eens in de stad van onze vader David van de drie wijzen uit het Oosten, die uit Perzië kwamen, ook een groot bedrag aan goud hebben gekre­gen;
[17] en toch hebben we daar nu zelfs geen stofje meer van over , hoewel we er nooit van werden beroofd!
[18] En zo zal het ons nu ook wel weer vergaan: voordat er een jaar voorbij zal zijn zullen we er niets meer van over hebben, ook zonder dieven of rovers.
[19] Blijf dus maar kalm en rus­tig hieronder, want in een huis, waarin de Heer woont, daar houdt goud toch geen stand, en dieven en rovers zullen in het huis des Heren al heel weinig te zoeken hebben!
[20] Zij weten immers net zo goed als jij en ik, dat het geen pas geeft zich te vergrijpen aan schat­ten, die als het ware in Gods brandkast geborgen liggen.'
[21] Toen dit door Maria gezegd was, kwam ook het Kindje er nog bij staan, en zei:
[22] 'Jozef, jij trouwe ziel, je moet niet zo angstig naar die kist kijken, waarin mijn broeders het geld hebben gedeponeerd!
[23] Ik zou haast zeggen dat je ziek was, zo zorgelijk zie je eruit.
[24] En dat wil Ik beslist niet, jou ziek zien!
[25] Je zult echt niet lang last hebben van dit geld. Koop nu maar gauw een flinke partij meel en andere etenswaren, en wat kle­ding, dan kun je de rest verde­1en. ..
[26] en dan zal die kist wel weer gauw leeg zijn!' ...Deze woorden van het Kindje stelden Jozefweer helemaal gerust, zodat hij weer vrolijk en opgeruimd kon zijn.
«« 232 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.