De vier broers wenden zich nederig en hartelijk tot het Kindje, Dat zij eerst hadden beschimpt. Diens goddelijke antwoord aan Zijn broers

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 237 / 302 »»
[1] Het duurde nu niet lang meer of de vier zonen van Jozef kwamen diens eetkamer in, knielden neer, bekenden hun schuld en vroegen ten slotte hun oude vader om ver­geving.
[2] Hierop vergaf Jozef het hun en nam hij zijn veroordeling te­rug.
[3] Maar daarna zei hij tot het viertal: 'Weliswaar heb ik het jul­lie nu vergeven,
[4] maar ik was dan ook degene die door jullie het minst beledigd was.
[5] Maar hier is ook het Kindje, van Wie jullie tot mijn grote er­gernis zeiden,
[6] dat Het erg verwend zou zijn, waardoor het uitermate gril­lig zou zijn en dat er voor Hem niets goed genoeg was.
[7] Jullie hebben Hem daardoor grof beledigd!
[8] Ga dus naar Hem toe en vraag Hem op de eerste plaats om vergeving, anders kon het jullie wel eens slecht vergaan!'
[9] Gevieren gingen zij naar het Kindje toe en zeiden tot Hem:
[10] 'Lief Broertje van ons! Ten onrechte hebben we Jou ten over­staan van onze vader zwart ge­maakt,
[11] waardoor wij hem zo hevig kwaad hebben gemaakt, dat hij ons bijna vervloekte.
[12] Tegenover Jou en tegen­over onze goede vader hebben wij zwaar gezondigd.
[13] Zul Jij, Broertje lief ons deze grove zonde ooit kunnen vergeven?'
[14] Nu glimlachte het Kindje de vier smekelingen heel vriendelijk toe, strekte Zijn kleine armpjes naar hen uit, en sprak met tranen in Zijn goddelijke ogen:
[15] 'Sta toch op, lieve broers, en kom hier bij Me, dan kan Ik jullie kussen en zegenen!
[16] Want waarlijk, als iemand tot Mij komt zoals jullie dat doen, dan zal hem alles vergeven wor­den, al had hij dan ook meer zon­den gedaan dan er zandkorrels zijn in de zee en grassprieten op het land!
[17] Ik bezweer jullie: nog voor ­dat deze aarde werd gegrondvest, heb ik deze zonde al bij jullie ge­zien, en lang voordat jullie be­stonden, heb Ik ze jullie ook ver­geven.
[18] O lieve broers, jullie mo­gen voor Mij beslist geen angst hebben, want zozeer heb Ik jullie lief, dat Ik uit Liefde tot jullie al­len zelfs nog eenmaal lijfelijk ster­ven zal !
[19] Weest dus maar niet bang voor Mij, want echt, zelfs al zou­den jullie Mij vervloekt hebben, dan nog zou Ik jullie niet veroor­deeld hebben, maar Ik zou veel­eer hebben geweend om de hard­heid van jullie harten!
[20] Kom dus bij Mij, lieve broers, opdat Ik jullie kan zege­nen, omdat jullie Mij een beetje hebben beschimpt!
[21] Deze grenzeloze goedheid van het Kindje brak het viertal hun hart, zodat ze als kleine kin­deren begonnen te huilen.
[22] En ook de disgenoten wer­den hierdoor zozeer ontroerd, dat ook zij hun tranen niet konden bedwingen.
[23] Nu kwam het Kindje over­eind, en ging Zelf op het viertal toe; Het zegende en kuste hen en zei ten slotte nog:
[24] 'Nu zullen jullie, broeders­ lief toch zeker wel hebben begre­pen, dat Ik jullie alles vergeven heb.
[25] Maar nu vraag Ik jullie dan ook: Gaat naar de keuken en breng een betere vis voor ons alle­maal!
[26] Want Ik heb echt nog flinke honger en desondanks kan Ik de­ze vis, die jullie eerst voor ons hadden klaargemaakt, beslist niet eten!
[27] Het viertal stond nu vlug op en, na het lieve Kindje te hebben gekust, snelden zij naar de keuken om in de kortst mogelijke tijd een uitstekende vis voor Jozefs tafel toe te bereiden.
«« 237 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.