[2] Cyrenius vroeg aan Jozef of zij nu die ernstig bezochte en in het nauw gedreven mensen te hulp zouden moeten snellen.
[3] Maar Jozef antwoordde Hem: 'Ik vind dat we het maar op zijn beloop moeten laten.
[4] Met onze natuurlijke menselijke krachten kunnen wij het vuur toch niet bedwingen.
[5] En degenen, die daar tot de bedelstaf geraken, die zullen ons gauw genoeg weten te vinden.
[6] Laat ons dus maar kalm en rustig hier blijven: die in nood zitten zullen heus wel komen opdagen. ,
[7] En het Kindje voegde daar nog aan toe: 'Beste Jozef, je goud en zilverkist zal hierdoor wel een flink stuk lichter worden!
[8] En ook jij, Cyrenius, zult vandaag nog voor je vertrek, een paar pondjes goud en zilver lichter worden,
[9] want de lieden die hier vandaag waren, en die ons heimelijk bedreigden met de verwoesting van ons huis, die zullen al gauw als deemoedige vrienden terugkomen en bij jou om een ondersteuning aankloppen.!
[10] Bereid je daar dus maar op voor! Toch mag je niet denken, dat Ik door Mijn Almacht hun huizen in brand gestoken zou hebben;
[11] Zo iets doe Ik namelijk niet; en alle gevoelens van wraak zijn verre van Mij!
[12] Maar jou wil Ik het wel toevertrouwen: hun bedienden hebben dit gedaan!
[13] Die koesterden namelijk al oude wraakgevoelens jegens hun meesters, omdat zij door hen heel karig en uiterst hardvochtig behandeld werden!
[14] Vandaag achtten zij het juiste moment gekomen om zich aldus op hun dwingelanden te wreken.
[15] Zij hebben al hun paleizen in brand gestoken,
[16] zodat deze wereldse heren nu, buiten Mijn toedoen in de kuil zijn gevallen, die zij voor ons hadden willen graven!'
[17] Toen Cyrenius dit van het Kindje hoorde, vroeg hij Hem onmiddellijk, of dergelijke bedienden dan eigenlijk niet vervolgd zouden moeten worden.
[18] Maar het Kindje antwoordde: 'Laat dat maar zitten. In de eerste plaats hebben zij namelijk jegens hun hardvochtige bazen een goed werk verricht en
[19] in de tweede plaats zijn zij allang met hun geroofde schatten voortvluchtig,&
[20] en ten derde zullen zij hun gerechte straf toch niet kunnen ontlopen; zij hebben dit immers moedwillig gedaan en uit kwaadaardige wraaklust !
[21] Onze aandacht moet dus vooreerst gericht zijn op hen, die onze hulp nodig hebben!
[22] Overigens, voor die brandstichters is alles al geregeld.
[23] Want weet dit wel: 'God ziet hen overal en Hij kent hun gangen heel precies!
[24] Hij kan hen dus ook overal pakken, waar ze zich ook mogen ophouden.
[25] God is voor ieder mens een allerrechtvaardigste Rechter; Hij zal hun voor hun daden ook het juiste loon weten te geven!'
[26] Op dat moment kwam Maria hevig verschrikt aanhollen; zij wees Jozef op een groot aantal gewapende krijgslieden, dat zich met versnelde pas in de richting van de villa voortbewoog.
[27] Maar nu zei het Kindje: 'Wees maar niet bang; dat is Cyrenius' lijfwacht, die de gouverneur van de stad nu tot zijn beveiliging hierheen zendt.
[28] Zij zullen wel spoedig worden gevolgd door een massa burgers.
[29] Zorg dus eerst maar voor hun onderdak, de rest komt dan ook wel in orde.
[30] En, zoals het Kindje gezegd had, zo gebeurde het ook: inderdaad kreeg Cyrenius zijn lijfwacht, en na hen kwam er een massa brandslachtoffers.
«« 242 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.