[2] 'Wel Heren, hoe zit dat dan nu met die gewichtige zaken, die jullie zo buitengewoon snel deden vertrekken?
[3] Bestond dat in het aansteken van Uw stad?
[4] Was het niet heel iets anders, wat voor mij eigenlijk geheim had moeten blijven?'
[5] Maar de gedeputeerden antwoordden: 'Goede Vriend van alle mensen, stelt u ons in deze ellendige toestand niet ook nog op de proef! U ziet toch wel, dat wij tot de bedelstaf zijn gebracht!
[6] Als U ons ergens mee helpen kunt, doet U dat dan: voor de rest van ons leven willen wij dan graag Uw lijfeigenen zijn!'
[7] Jozef antwoordde echter: Alleen de machtige patriciërs van Rome weten met slaven en lijfeigenen om te gaan.
[8] Ikzelf ken slechts broeders, mensen die altijd mijn broeders zijn en blijven of dat nu grote heren zijn, dan wel bedelaars!
[9] Ik zal jullie dan ook naar vermogen ondersteunen.
[10] Maar, zodra jullie weer enigszins vaste grond onder de voeten hebben, zullen jullie dan ook nooit meer zoiets willen doen als jullie vandaag van plan waren!
[11] Want zoveel leed als het jullie nu doet dat jullie bedienden en slaven je nu zo schandelijk beroofd hebben en jullie huizen in brand staken,
[12] zoveel leed, en meer, zou het mij hebben gedaan, als jullie iets dergelijks jegens mij ten uitvoer zouden hebben gebracht!'
[13] Vervolgens ging Jozef naar Cyrenius toe om hem te vragen wat je die ongelukkigen zou behoren te geven.
[14] Cyrenius echter antwoordde: 'Een ogenblik geduld nog! De dragers, die ik naar mijn schip heb gestuurd om mijn kas te halen, zullen wel zo hier zijn!
[15] Zodra ik mijn grote kas hier heb, zullen we kunnen vaststellen, hoeveel er voor ieder, die reeds hier is, of nog komen zal, beschikbaar is! ,
[16] Binnen het uur brachten nu de bedienden duizend zakjes met goud en zilver.
[17] In elk zak je van tien pond was een gemengde inhoud van twee pond goud en acht pond zilver.
[18] Cyrenius zei nu tegen Jozef: 'Verdeel jij nu maar deze zakjes onder de slachtoffers, en wel zo, dat ieder één zakje krijgt.
[19] Wat over is moet je bewaren voor degenen, die nog zullen komen.
[20] Ikzelf wil bij die deling niet aanwezig zijn, ik wil námelijk niet door al dat hierheen vluchtende volk worden herkend!
[21] Ik zal daarom met Jonatha naar diens woning gaan en hoop jou daar dan vanavond ook nog te zien.'
[22] Jozef kon dat begrijpen en begon dus onmiddellijk met zijn zoons met de verdeling, terwijl Cyrenius zich heimelijk met Jonatha en zijn hele gevolg terugtrok.
«« 243 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.