[2] Die honing was namelijk het enige, dat de dieven in de provisiekamer hadden achtergelaten.
[3] Er was inmiddels ook gezorgd voor een goedsmakende drank, door Jozef en Maria zelf gemaakt van water met citroensap onder bijvoeging van een beetje honing.
[4] Pas toen het maal klaar was en op tafel opgediend, dachten Jozefs zonen aan tafelbestek, lepels, vorken en messen, dat ten huize van Jozef weliswaar grotendeels van hout was vervaardigd.
[5] Maar zelfs dit gereedschap, dat nauwelijks enige geldswaarde had, hadden de dieven niet ontzien!
[6] Zodat Jozef nu wel eten op tafel had, maar geen, ook niet het allernodigste eetgerei.
[7] Jozef ging naar de keuken en vroeg zijn jongens wat dat nu voor manier van opdienen was:
[8] je kunt toch geen spijzen opdienen zonder bestek erbij te geven!
[9] Maar zijn zoons moesten antwoorden: 'Luister eens vader, alles wat ze ons gelaten hebben is zegge en schrijve: één braadrooster, twee pannen, en een heel slechte pollepel, één mes en één houtenvork...,
[10] al het overige hebben ze ons ontnomen; nu zullen we dus ook de melk voortaan in een enkele melkemmer moeten bewaren, want ook alle andere melkemmers zijn verdwenen!'
[11] Nadat Jozef zich ervan had overtuigd dat het inderdaad zo was, ging hij met dat ene mes, met die ene pollepel en met die ene vork terug naar de eetkamer, en zei tegen Jonatha:
[12] 'Moet je zien broeder, dit is nu al ons eetgerei! Dit moet werkelijk boosaardige opzet zijn, en die zou gestraft moeten worden!
[13] Diefstal uit nood en van waardevolle dingen, die wil ik nog wel voor lief nemen,
[14] maar hier is noch het een, noch het ander het geval.
[15] Hier is duidelijk sprake van kwaadaardige opzet; die zou de Heer dan ook niet ongestraft moeten laten!'
[16] Na die strafrede gingen allen aan tafel en verdeelde Jozef de vis met het ene mes en met de ene vork deponeerde hij voor ieder een stuk op tafel. Zo verdeelde hij ook de honingkoeken.
[17] Omdat Zijn bordje niet voor Hem stond, vroeg het Kindje aan Jozef of dat bordje soms ook gestolen was.
[18] Maria antwoordde: 'Zeker, ja, mijn lieve Godszoontje; anders zou het zeker wel voor Je staan!'
[19] Nu zei het Kindje: ' Jozef heeft gelijk: dat was boze opzet! En die moet inderdaad gestraft worden, altijd en eeuwig!
[20] Wie kwaad doet zonder te weten wat hij aanricht, die moet op de hoogte gebracht worden, en ook wie uit nood een misdrijf begaat: ook die moet terecht gewezen worden,
[21] maar wie wéét wat goed is, en niettemin zuiver uit duivelse boosaardigheid doet wat slecht is, dat is een duivel uit het diepste der hel, en die moet met vuur gestraft worden!'
[22] leder van hen at nu zijn deel uit het vuistje.
[23] Maar zij waren nog nauwelijks klaar met eten, of zij hoorden van buiten een afgrijselijk gekrijs.
[24] En wat was dát nu? ...Het waren de dieven, die kwaadaardig het meest noodzakelijke bestek van Jozef hadden gestolen om het te vernietigen.
[25] leder van hen bleek te zijn omslingerd door een vurig gloeiende slang en gilde om hulp; maar het Kindje verhoorde hen niet, maar door Zijn Almacht dreef Hij hen allemaal, wel honderd ongeveer de zee in, waarin zij allen om kwamen. ..Dit was de enige keer, dat het Kindje Zich onverbiddelijk heeft getoond.
«« 253 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.