[2] 'Dergelijke goedheid, dergelijke grootmoedigheid is bovenmenselijk! Alleen de goden, die niet sterven kunnen, zijn in staat hun vijanden te belonen!
[3] Wij hadden in dit geval alleen maar straf verdiend omdat wij tegenover u, die hoog geplaatste goden zijt, ons zwaar misdragen hebben;
[4] en in plaats van ons te straffen zoals wij verdiend hadden, beloont u ons nog en zegent ons voor onze gemene misdaden!
[5] Zoudt u dan geen goden zijn? Ja, u bent vast en zeker de hoogste hemelse heersers: deze door ons nooit eerder ervaren weldaden van u getuigen dat immers!
[6] Daarom moeten alle mensen op aarde u eren, loven en prijzen!
[7] De tronen en kronen van alle vorsten behoren zich voor Uw grote heerlijkheid te buigen in eeuwigheid!'
[8] Hierna stonden die dieven op en vervuld van dankbaarheid en eerbied gingen ze heen.
[9] Maar wat er gebeurd was vertelden ze in de hele stad, zodat de burgers in angst en vreze verkeerden vanwege die zo dichte nabijheid van de goden. Ze begonnen zich uiterst schuchter te gedragen en uit pure angstvalligheid durfden ze niet eens meer te gaan werken.
[10] Het duurde dan ook niet lang of de notabelen van de stad kwamen Jozef vragen of de zaken inderdaad zo lagen als het gepeupel in de halfverbrande stad placht uit te bazuinen.
[11] Jozef maakte hun duidelijk dat wat die goede daad, die hun ten deel gevallen was, betreft ze inderdaad gelijk hadden;
[12] 'want zo heeft mijn vrouw precies jegens hen gehandeld;
[13] maar, dat zij ons voor goden houden, geeft u, grote en rijke heren van de stad een slecht getuigenis!
[14] Want daarin zit opgesloten dat het gepeupel u voor zeer meedogenloos houdt, want in u zien ze kennelijk niets goddelijks!
[15] Als u doet zoals mijn vrouw deed, en wat mijn hele huis pleegt te doen, dan zal het volk wel gauw ophouden met de bewoners van mijn huis voor goden te doen doorgaan! ,
[16] Toen die grote en rijke heren van de stad nu Jozefs rake toespraak hadden aangehoord, schaamden zij zich zeer en dropen af.
[17] Intussen waren zij er wel van overtuigd geraakt, dat Jozef een bijzonder wijs en edel mens was, maar toch zeker geen god.
[18] Sedertdien werd Jozefs huis verder met rust gelaten.
[19] Zijn gezin bleef hier dan ook ongestoord nog een half jaar wonen, terwijl iedereen hen achtte en waardeerde.
[20] Het Kindje deed in deze tijd ook geen wonderen meer, zodat een ieder heel natuurlijk leven kon. Jonatha echter was in die tijd meer bij Jozef te gast dan dat hij thuis was; het was voor hem hier zijn heerlijkste verblijfplaats!
«« 256 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.