Begroeting van het gezelschap door Cornelius en Salome. De vermoeide reizigers trekken hun oude huis weer binnen

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 262 / 302 »»
[1] Toen Salome uit haar verruk­king was bijgekomen, zei ze tegen Cornelius:
[2] 'Vergun mij nog een ogen­blikje rust, beste vriend, dan zal ik naar hen toegaan, en deze heilige familie mededelen dat ik hun hof voor hen heb behouden!'
[3] Maar Cornelius zei: 'Weet je wat: als jij je nog te zwak voelt, laat mij dan namens jou naar hen toe gaan om hen mede te delen wat je voor hen hebt gedaan!
[4] Want we moeten nu geen tijd verloren laten gaan. Deze voorname reizigers zullen wel erg moe zijn en hebben echt behoefte aan een goed onderkomen, nu di­rect; Iaat mij dus maar onmiddel­lijk in jouw plaats gaan.'
[5] Toen Salome Cornelius al­dus hoorde aandringen zei ze:
[6] 'Vriend, je hebt gelijk; maar ik ben al weer opgeknapt en ga nu dus onmiddellijk met je mee naar hen toe.'
[7] Aldus besloten zijnde, gin­gen ze beiden naar het groepje toe.
[8] Cornelius nam het woord en zei: 'God, de Heer van Israël is met u, zoals ook met mij en met mijn gezellin Salome!
[9] Het is mij gegeven U te her­kennen, er is geen twijfel meer mogelijk of U, oude brave man, dezelfde Jozef bent met Uw jeug­dige vrouw Maria, die drie jaren geleden naar Egypte bent uitge­weken voor de vervolging door Herodes.
[10] Daarom ben ik onmiddel­lijk hierheen gesneld om U mijn hulp aan te bieden en binnen te leiden in Uw eigendom.'
[11] Toen Jozef dit van Corne­lius hoorde, stond hij op en vroeg hem:
[12] 'Goede man, wie moogt U dan wel zijn, dat U mij zoiets kunt mededelen?
[13] Als u mij uw naam noemt, ga ik direct met u mee!'
[14] Cornelius sprak: 'Hoogeer­waarde grijsaard! Ik ben de stad­houder van Jeruzalem,
[15] mijn naam is Cornelius. Ik ben dezelfde, die U te Bethlehem een kleine vriendendienst mocht bewijzen.
[16] U mag nu verder nergens meer zorg over hebben, want U moet weten dat deze vriendin van mij, Salome uit Bethlehem, Uw opdracht precies heeft uitge­voerd!
[17] Nu stortte Salome zich aan de voeten van Jozef en sprak met trillende stem:
[18] 'Wat een vreugde voor mij, arme zondares, dat mijn onwaar­dige ogen U mogen terugzien!
[19] O, komt U toch mee, komt U mee naar Uw huis. Want mijn huis is een dergelijke genade on­waardig! ,
[20] Tot tranen toe ontroerd nu, zei Jozef:
[21] 'O grote God en Vader, wat zijt Gij goed! U leidt de ver­moeide reiziger steeds naar de allerbeste bestemming!'
[22] Nu omhelsde hij zowel Cornelius als Salome, waarna hij meteen met hen meeging naar zijn hoeve.
«« 262 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.