[2] die uitermate nieuwsgierig aan Jozef vroegen, wat er daar nu eigenlijk precies gebeurd was.
[3] Onder hen waren ook de ouders van een jongetje, dat erg veel ruzie placht te maken, omdat het als enig kind door zijn ouders vreselijk werd verwend.
[4] Het Jezuskind had dit zevenjarig jochie zijn twistzucht al dikwijls verweten.
[5] Maar het had nooit iets geholpen en telkens wanneer zich daartoe een gelegenheid voordeed, begon hij opnieuw te ruziën of speelgoed te vernielen.
[6] Deze jongen, die ook ditmaal tot het gezelschap van de spelende kinderen had behoord, was na het wonder onmiddellijk zo opgewonden geraakt, dat hij een wilgentak had gepakt en gezegd:
[7] 'Lemen mussen, die weg vliegen, 't is de moeite waard!
[8] Met deze wilgentak zal ik nu onmiddellijk ook dat water eens laten wegvliegen!'
[9] En met die woorden begon de jongen, die Annas heette, zo op het water in de kuiltjes te slaan, dat het uit de kuiltjes werd gedreven.
[10] Toen kwam er een eind aan het geduld van het Godskind, Dat op ongewoon ernstige toon zei:
[11] 'O jij, dwars, dwaas en boosaardig mensenkind! Wil jij, nauwelijks door vlees vermomde duivel, wil jij vernielen wat Ik heb gemaakt?!
[12] Jij ellendeling, die Ik met minder dan een ademtocht kan vernietigen, jij wilt Mij dus ergeren en telkens weer trotseren?!
[13] Wel, jouw dwaasheid en boosaardigheid moeten maar eens duidelijk aan het licht treden. Jij en je twijg, waarmee je Mijn water hebt geranseld zullen voor drie jaren verdorren!'
[14] En toen het Godskind deze woorden had uitgesproken, viel de knaap op de grond en hij verschrompelde zozeer, dat er aan hem nog slechts botten en vel te zien waren en
[15] zo zwak ook was hij geworden, dat hij niet meer kon staan noch lopen!
[16] Toen namen zijn ouders, treurig, hun verschrompelde kind op, en droegen het onder tranen naar huis.
[17] Kort daarna kwamen zij naar Jozefs huis, waarbij zij hem aansprakelijk stelden voor deze daad van zijn Kind; ze hadden hun beklag gedaan bij de opperrechter!
[18] Zij zeiden dat daarom te hebben gedaan, omdat Jozef hen niet wilde toestaan zijn Godskind wegens deze daad te straffen.
[19] Toen nu de opperrechter op kwam dagen, liep het Kindje hem tegemoet en vroeg:
[20] 'Wat komt u hier doen? Wilt u Mij soms berechten?'
[21] De opperrechter antwoordde: 'Niet jou, maar je vader!'
[22] Het Kindje sprak nu: 'Maak vlug rechtsomkeert, anders komt uw vonnis nog over uzelf neer!'
[23] Hiervan schrok de opperrechter zozeer, dat hij plotseling rechtsomkeert maakte, en met deze zaak niets meer te maken wilde hebben!
[24] Dit was het tweede wonder, dat het Kindje deed in diezelfde tijd.
«« 281 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.