[2] Moesten ze tegenover Herodes het gegeven woord houden, of moesten ze voor de eerste maal hun woord breken?
[3] Als ze een andere weg naar huis zouden moeten nemen, dan was het de vraag welke weg hen met zekerheid naar hun land zou terugvoeren.
[4] Ze vroegen zich onder elkaar af: 'Zal de ster die ons hierheen heeft geleid ons ook weer terug naar huis geleiden, langs een andere weg?'
[5] Toen zij zich daarover berieden, stond er plotseling een Engel bij hen, die tot hen zei: 'Maakt U zich niet onnodig ongerust: het staat allang vast langs welke weg U zult terugkeren.
[6] Zo loodrecht als de stralen van de zon in het midden van de dag op de aarde vallen, even rechtstreeks zullen jullie morgen, via een andere weg dan die over Jeruzalem, naar jullie land worden teruggeleid!'
[7] Toen de engel verdwenen was gingen de drie Wijzen ter ruste. Vroeg in de morgen van de volgende dag trokken ze van daar weg, en spoedig kwamen ze langs de kortste weg, en in het volste vertrouwen op de Ene God weer in hun vaderland terug.
[8] Diezelfde morgen vroeg Jozef aan de hoofdman hoe lang hij nu nog in de grot zou moeten blijven bivakkeren.
[9] De hoofdman antwoordde: Allerhoogst geachte, je denkt toch zeker niet dat ik je hier als een soort gevangene zou willen vasthouden?
[10] Ik moet daar niet aan denken. Hoe zou ik, niet veel meer dan een worm in het stof, althans ten overstaan van de Almacht van V w God, hoe zou ik je ooit gevangen kunnen houden? Het is mijn liefde die je hier houdt!
[11] Wat mij betreft ben je volledig vrij en kun je gaan en staan waar je wilt, maar, als ik mijn hart mag laten spreken ligt het anders. Mijn hart zou niets liever willen dan je voor altijd hier te doen blijven, want mijn hart heeft jou en je Zoontje meer lief, dan ik tot uitdrukking zou kunnen brengen.
[12] Probeer nog een paar dagen rustig te blijven; ik zal dan onmiddellijk boden naar Jeruzalem zenden om daar te weten te komen wat die sluwe vos van plan is, nu de Perzen hun woord niet gehouden hebben.
[13] Dan zal ik weten waar we aan toe zijn en zal ik je beschermen tegen alle denkbare vervolging van de kant van die dwingeland.
[14] Want geloof mij maar,deze Herodes is mijn allergrootste vijand; ik wil hem treffen waar ik maar kan !
[15] Ik ben weliswaar nog maar een hoofdman, en dus nog ondergeschikt aan de opperbevelhebber, die te Sidon en in Smyrna pleegt te resideren, en die het bevel voert over twaalf legioenen in Azië. ..
[16] Een gewone centurio ben ik nu ook weer niet, maar een patriciër, zodat ik op grond van mijn titel, medezeggenschap heb over die twaalf Aziatische legioenen! Als ik het ene of andere legioen wil inzetten, dan behoef ik maar te bevelen, en dan moet het legioen mij gehoorzamen. Dus, als Herodes tegen je in het geweer zou komen kun je op mij rekenen!'
[17] Jozef dankte de hoofdman voor deze zeer vriendelijke bezorgdheid, maar ging daar toch min of meer tegenin, zeggende:
[18] 'Luister nu ook eens naar mij, beste vriend; met betrekking tot de Perzen hebt U ook blijk gegeven van de grootste zorgzaamheid, maar wat voor nut bracht dat?
[19] Ongezien, ondanks die duizenden spiedende ogen van Uw manschappen, zijn de Perzen toch tot hier doorgedrongen, en, nog voordat je ook maar één van hen had opgemerkt, hadden zij allang hun kamp opgeslagen!
[20] Als God de Heer ons toen niet beschermd had, waar zouden we dan nu zijn? Voordat U eindelijk te voorschijn kwam, hadden die Perzen mij, ondanks Uw hulp, allang kunnen wurgen !
[21] Daarom, als een vriend die niettemin van de allerhartelijkste dankbaarheid vervuld is, zeg ik: Menselijke hulp baat niet; tegenover God zijn mensen nergens.
[22] Waar God ons wil helpen, en ook alleen kan helpen, daar behoeven wij ons helemaal zo druk niet te maken. Want, ondanks onze bemoeienissen zal toch alles zo gebeuren als de Heer het wil. ..nooit zoals wij het zouden willen!
[23] Daarom lijkt het mij beter dat U dat moeizame en riskante spioneren in Jeruzalem maar nalaat; U zult er weinig verheffends te weten komen, en bovendien, lekt het uit, dan komt U om mijnentwille nog in grote moeilijkheden.
[24] Ik ben er praktisch zeker van dat de Heer mij nog deze nacht zal doen weten wat Herodes zal gaan doen, en wat ik dan moet doen; laten we dus maar rustig blijven en alles aan de Heer overlaten, zowel dat wat mij, als dat wat U betreft; dan zal alles best goed komen. ,
[25] Door wat Jozef nu gezegd had werd de hoofdman diep bedroefd; hij vond het werkelijk verschrikkelijk dat Jozef zijn hulp zomaar afsloeg.
[26] Jozef zei daarom: 'Beste vriend, U hebt nu wel verdriet omdat ik afraad om nog verder in te zitten over mijn welzijn, ... maar,
[27] als U de zaken eens nuchter bekijkt komt U wel tot hetzelfde inzicht.
[28] Immers, wie van ons heeft ooit zon en maan en de sterren aan het firmament kunnen manipuleren? Wie van ons heeft storm en bliksem bevolen?
[29] Wie de grote zee ingebed? Wie van ons heeft de grote rivieren hun loop voorgeschreven?
[30] Welke vogels hebben wij hun snelle vlucht geleerd? Wanneer schikten wij hun fraai gevederte? Wanneer schiepen wij hun melodieus klankorgaan?
[31] Waar staat het gras dan wel, waarvan wij het levensvatbare zaad creëerden?
[32] Voor de Heer is dat alles dagelijks werk! Is het niet zo, dat Zijn machtig en wonderlijk Werken ons elk ogenblik herinnert aan Zijn eindeloze en lieflijke voorzorg? ...Hoe kan het U dan verwonderen dat ik U er op een vriendelijke manier op attent maak, dat voor God alle menselijke hulp in het niet verzinkt?'
[33] Deze woorden herstelden de goede stemming van de hoofdman, maar desondanks zond hij in het geheim informanten naar Jeruzalem om te achterhalen wat daar plaats greep.
«« 32 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.