[2] 'U bent zeker Uranus, de vader van Zeus, of anders Saturnus, want alhoewel U eerder in de stad moeite deed Uw goddelijkheid voor ons te verbergen,
[3] deed U dat zeker alleen maar om ons op de proef te stellen, om te zien, of wij U wel echt herkenden of niet.
[4] En inderdaad hebben wij U een poos je miskend, en voor die grote blindheid vragen wij U om vergeving!
[5] Maar, de zojuist door Uw Kind gebezigde taal heeft voor ons alle drie een licht ontstoken, zodat wij nu precies weten, waar wij aan toe zijn en in welk gezelschap wij ons bevinden.
[6] Daarom zouden wij U willen vragen ons het geluk aan te doen te willen zeggen of wij U een offer mogen brengen; voor U een, voor Uw gemalin een, en een voor Uw Kindje dat ongetwijfeld Zeus moet zijn, Die zich in zijn almacht verjongd heeft!'
[7] Over deze plotselinge ommezwaai van de drie priesters was Jozef zeer verbaasd. Zojuist in de stad had hij hen immers nog klaar en duidelijk uiteengezet wat de oorzaak was van de dwalingen van hun heidendom!
[8] Op een passend antwoord moest hij zich dus even bezinnen, maar nu gaf het Kindje onmiskenbaar duidelijk te verstaan, dat Het even bij Jozefwilde zijn.
[9] En, na daar inderdaad op de arm van Jacob terechtgekomen te zijn, zei Het terstond tot Jozef:
[10] 'Laat deze arme stumpers nu maar, en wijs hen niet terecht, want ze zijn blind, ze slapen en dromen!
[11] Probeer maar ze een paar dagen hier te houden, dan zullen Mijn broers hen wel wakker maken uit hun slapen en dromen! Als ze eenmaal zien, hoe jullie zelf tot God bidt, dan zullen ze hun Uranus, hun Saturnus en hun Zeus heus wel opgeven!'
[12] Deze woorden stelden Jozef volkomen gerust, en dus deed hij de drie priesters tegelijk maar het voorstel om zolang onderdak bij hen te aanvaarden, totdat er een voor hen geëigende verzorgingsoplossing gevonden zou zijn.
[13] De drie durfden uit pure eerbied nauwelijks adem te halen, en ze waagden het niet dat voorstel af te wimpelen. Nu wisten ze helemaal niet meer waar ze aan toe waren !
[14] Terwijl ze het voorstel dus maar aannamen, mompelden ze tegen elkaar:
[15] ' Konden we hier maar wegkomen en ons ergens aan het einde van de wereld verstoppen, wat zouden we dan gelukkig zijn!
[16] Nu zit er niets anders op dan hier te blijven, met de hoogste goden zelfvoor ogen! Wat een beproeving voor ons, onwaardigen!'
[17] Cyrenius merkte dit gemompel van het drietal op: hij ging op hen toe om hen tot de orde te roepen.
[18] Maar nu zei het Kindje: 'Cyrenius, Iaat maar; wat die drie doormaken, dat is Mij niet onbekend.
[19] Hun plannetje is de vrucht van hun verblinde denken en van hun dwaze vrees! Zij zouden niets liever willen dan vluchten, weg van ons, ergens naar een zo ver mogelijk afgelegen plekje van de wereld!
[20] Dat is alles, en daarom hoef je je niet zo op te winden!
[21] Hier in huis moet je het oordeel maar liever aan Mij overlaten, dan kun je er zeker van zijn, dat aan niemand enig onrecht wordt gedaan!'
[22] Hiermee stelde Cyrenius zich tevreden. Hij ging opnieuw met Jozef naar buiten, terwijl de drie priesters zich in de hun aangewezen kamer terugtrokken.
«« 83 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.