De morgenstond heeft goud in den mond. Jozef en zijn jongens op het land aan het werk. De dood van Joël tengevolge van de beet van een gifslang. De terugtocht naar huis en de daar veroorzaakte angst. Troostende woorden van het Kindje. Opwekking van de dode

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 88 / 302 »»
[1] Jozef gaf nu zijn zoons te ver­staan dat zij hun eventuele arbeid nog zouden afmaken en daarna naar bed moesten gaan.
[2] Hijzelf ging echter direct naar bed omdat hij zich al flink moe gevoelde.
[3] En zo werd dan deze dag, die zo rijk aan gebeurtenissen was, besloten.
[4] Als gewoonlijk was Jozef de volgende dag allang voor zonsop­gang wakker en hij wekte ook zijn jongens om tijdig aan het werk te kunnen gaan.
[5] Hij zei erbij: 'De morgen­stond heeft goud in den mond. Wat we 's morgens vroeg doen le­vert meer op aan zegen dan alle inspanning van heel de verdere dag.'
[6] Hij ging dus met de vier oud­ste zoons - Jacob moest namelijk bij het Kindje blijven­ naar het land om een akker in orde te ma­ken.
[7] De oudste zoon werkte het hardst om de andere voor te ko­men.
[8] Maar toen hij zo overijverig zijn spade in de grond stak, bracht hij plotseling een zwaar giftige slang naar boven.
[9] Snel schoot die slang op hem af en beet hem in de voet.
[10] Weliswaar kwamen de drie jongere broers vlug te hulp en sloegen zij de slang dood, maar de voet zwol zienderogen op. Hij werd duizelig en een ogenblik la­ter viel hij dood neer.
[11] Jozef en de drie jongere broers begonnen te jammeren en smeekten God om Joël toch weer tot het leven terug te brengen.
[12] Jozef vervloekte de slang en zei tegen zijn drie jongens: 'In der eeuwigheid zal voortaan nooit meer een slang deze bodem be­kruipen!
[13] Neemt jullie broeder op en draagt hem naar huis. Wellicht is het Gods wil om mij mijn stam­houder te ontnemen. ,
[14] In tranen namen de drie broers Joël op en ze droegen hem naar huis, terwijl Jozef zich de kleren scheurde en hen jamme­rend volgde.
[15] Thuis aangekomen kwam Maria, door het gejammer ver­schrikt, hen direct tegemoet met het Kind je op haar arm en Jacob volgde haar.
[16] Toen zij de ontzielde Joël zagen en Jozef met zijn ver­scheurde kleren, slaakten beiden een kreet van schrik.
[17] Ook de drie priesters kwa­men er bij en zij schrokken niet weinig toen zij het zielloze li­chaam zagen.
[18] Een van hen zei tegen Jozef: 'Nu pas kan ik geloven dat U ook maar een mens bent; want als U een god was zouden Uw kin­deren niet kunnen sterven of zoudt U hen onmiddellijk in het leven terugroepen!'
[19] Maar het Kindje zei: 'Jullie vergissen je allemaal. Weliswaar is Joël verdoofd en bewusteloos, maar hij is niét dood!
[20] Haal maar een zeeui, leg die op zijn wond en het zal gauw beter met hem gaan.
[21] Jozef kwam zo vlug moge­lijk met een zeeui aanzetten en legde die op Joëls wond.
[22] Enkele ogenblikken later kwam hij weer bij kennis en vroeg toen wat er met hem gebeurd was.
[23] Nu vertelden de omstan­ders hem alles, terwijl ze God loofden en prezen voor zijn red­ding. Ook de drie priesters wer­den vervuld van ontzag voor het Kindje, maar eigenlijk nog méér van ontzag voor die ui!
«« 88 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.