Jozef belooft een offer te zullen brengen. Inspraak van het Kindje. Diens verwijzing naar het God welgevalligste offer. Jozefs bedenkingen daartegen en de ontkrachting daarvan door het Jezuskind

Jakob Lorber - De jeugd van Jezus

«« 89 / 302 »»
[1] Hierna ging Jozef met heel zijn gezin het grote slaapvertrek bin­nen, en met luide stemmen prezen zij God en loofden Hem wel een uur lang.
[2] Vervolgens deed Jozef ook nog een gelofte om, zodra hij weer te Jeruzalem zou zijn, aan den Heer een offer te zullen brengen.
[3] Maar het Kindje zei toen te­gen Jozef: 'Luistert u eens, denkt u nu werkelijk dat de Heer daar blij mee zal zijn?
[4] Als u dat denkt, dan vergist u zich schromelijk, want brand­offers, noch het bloed van dieren, net zo min als meel, olie of tarwe, geven God voldoening!
[5] Hij schept alleen genoegen in een rouwmoedig, vermorzeld en deemoedig hart, dat Hem bo­ven alles bemint!
[6] Als u werkelijk iets te missen hebt, geeft dat dan aan hen, die naakt zijn, die hongeren of dorst hebben; dat zal dan voor God een echt offer zijn!
[7] Daarom ontsla Ik u van die gelofte en van uw verplichtingen tegenover de Tempel en wel daar­om doe Ik dat, omdat Ik daartoe alle macht bezit!
[8] Eens zal Ik zelf uw gelofte vervullen te Jeruzalem en dan op een wijze, die voor alle eeuwig­heid aan heel de aarde kwijtschel­ding zal betekenen! ,
[9] N u nam Jozef het Kind je op zijn arm, kuste Het en zei:
[10] 'Zeg, mijn liefste klein Jezus-mijn, daarvoor dankt jouw Jozef je weliswaar uit de grond van zijn hart en hij wil ook wel geloven in de volle en heilige waarheid van wat je daar hebt ge­zegd,
[11] maar het blijft toch maar een feit dat God, jouwen ons aller Vader , die offerwet Zelf heeft uit­gevaardigd, en dat Hij ons, Zijn kinderen, bevolen heeft om die wet ook te onderhouden!
[12] Zeg eens, mijn zoontje, heb Jij, alhoewel Je van goddelij­ke, heilige en wondere afkomst bent, wel het recht om wetten op te heffen van Je grote Vader , die van alle eeuwigheid in de hemel woont?'
[13] Het Kindje antwoordde: Jozef, als Ik u zeggen zou Wie Ik ben, dan zoudt u Mij toch niet geloven, omdat u nu eenmaal in Mij slechts een mensenkind kunt zien!
[14] Niettemin zeg Ik u: Waar Ik ben, daar is ook de Vader, en waar Ik niet ben, daar is ook de Vader niet!
[15] Als Ik dus nu hier ben en niet in de Tempel, hoe zou dan de Vader wel in de Tempel kunnen zijn?
[16] Begrijpt u dit? Waar des Vaders liefde is, dáár is ook Zijn hart; die liefde van de Vader nu, Die is in Mij, dat betekent dus, dat ook Zijn Hart in Mij is!
[17] Niemand draagt zijn hart buiten zichzelve, dat doet ook de Vader niet: waar Zijn Hart is, daar is Hijzelf! Kunt u dit begrij­pen?'
[18] Deze woorden wekten bij Jozef, bij Maria en bij de vijf zo­nen een diepzinnig en heilig ver­moeden. Ze verlieten nu de slaap­kamer en in hun harten loofden zij de Vader, Die hen zo nabij was! Vervolgens maakte Maria het ontbijt klaar.
«« 89 / 302 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.